De Etrusken in oude tijden
De Etrusken waren een krijgshaftig en zeevarend volk, dat geruime tijd tezamen met de stad Carthago de hegemonie uitoefende over de westelijke Middellandse Zee. Alhoewel ze hun grootste welvaart ontleenden aan het delven en bewerken van ijzer. De Etrusken kenden net als de Grieken en Romeinen mensenoffers. Aan het einde van de zesde eeuw v.Chr. ontstond er een kentering en werden de koningen vervangen door een soort beheerder, consul (zilath) genaamd. Uiteindelijk kwam er omstreeks 400 v.Chr. door invallen van Keltische Galliërs een einde aan de machtspositie van de Etruskische staten.
Algemeen
Reeds vóór 800 v.Chr. landen de Etrusken (Tusci) bij Salerno en dringen door in de landstreken Latium en Zuid-Etrurië. Ze veroverden daarbij de streek Toscane op de aldaar wonende Umbriërs. Als mengvolk, ontstaan uit de vóór-Indo-Europese bewoners van Thrakië en Klein-Azië, brachten zij van daaruit de beschaving naar Italië. Van het vormen van een eenheidsstaat is het daarbij niet gekomen. Zelf noemden ze zich Rasenna of Rasna. De eerste koningen (lucomones) leefden in grote luxe en hun totale bevolking bedroeg 500.000, waarbij de talrijke slaven niet zijn inbegrepen. Iedere negende dag mochten de burgers hun grieven bekend maken aan de stadskoning, die daar vervolgens ontspannen mee omging. Afbeeldingen voorzien van leeuwen, sfinxen en griffioenen zijn gevonden. Hun stadsheren droegen purperen strepen op hun kledij, zie in dit verband het dragen van purperen mantels door de oude Mykeense vorsten. Uit conglomeraties van dorpen ontstonden de steden in Etruskië, eerst aan zee en allengs op hooggelegen plateaus om zich beter te kunnen verdedigen.
De Goden van de Etrusken
Hun nationale god was Voltumna/Tinia, die heerser over hemel en aarde was. Als tegenhanger van de Romeinse Goden kenden ze Menrva (Minerva), Uni (Juno) en Tinia/Tin (Jupiter). Als tegenhanger van de Griekse Goden vereerden ze Aita (Hadès), Phersipnai (Persephonè) en Aplun (Apollon). De stad Caere aanbad Hèra.
De economie van de Etrusken
De Etrusken beleefden hun grootste bloeitijd van 600-480 v.Chr. Tarquina was het belangrijkste religieuze centrum en was ook een vermaarde handelsstad. De belangrijkste stadstaten waren Populonia, Veii, Cerveteri, Volterra, Tarquinia, Bologna (Felsina), Vulci, Vetulonia en Perugia. Het was een krijgshaftig volk, die vanuit de havenstad Gravisca in hun kleine boten aan piraterij deden en het anker en de stormram uitvonden. Ze beschikten over smederijen waarin ze ijzer smolten, waarvan het smeltpunt 1250 graden was. Een en ander afkomstig uit erts van uit de hen omringende bergen, waar ook koper, tin en lood werd gevonden. Ze beschikten ook over een extensieve albastindustrie. Maar bovenal waren het meesters in het gieten van brons en hadden dan ook in eerste instantie bronzen dolken en lansen. Tevens hadden ze tweezijdige bijlen tot hun beschikking, die golden als een symbool voor de rechtspraak. Verder exporteerden ze land- en veeteeltproducten, zoals olijven en artisjokken en kenden geneeskrachtige planten en spelt. Vrouwen deden onder meer aan weven en waren gelijkberechtigd aan de mannen, zoals in Lydië en Lycië in Klein-Azië.
De Etruskische taal
Hun alfabet zou afgeleid zijn van het archaïsche Grieks. In Italiaans dialect dat in Toscane wordt gesproken wordt de letter C uitgesproken als een H. Deze letter H werd overigens veel gebruikt. Als klinkers kenden de Etrusken a, e, i en u, de letter o was onbekend en wordt een u in hun taal. De klinkers zijn echter onstabiel, zo wordt bijvoorbeeld de naam Alexander bij hen Elchsentre of Alechsantre. Tevens kenden ze de letters b, d, g en y niet en schreven ze hun taal van rechts naar links. Vrouwelijke woorden eindigen op -i, ia en dha. Ten opzichte van het Grieks worden de letters a, e, k, p en l omgedraaid weergegeven. Enige Etruskische woorden:
ais=god, apa=vader, ati nacna=grootmoeder, ci=drie, etera=bediende, huth=zes, lautn=familie, leu=leeuw, lucomo=prins, mach=vijf, mechl=natie, nefis=neef, puia=vrouw, ruva=broer, sa= vier, sar=tien, sech=dochter, thevru=stier, thu=één, tin=dag, tivr=maand, zal=twee en zathrum=twintig.
Krijgshandelingen van de Etrusken
In de periode van 750-480 v.Chr. breidden de Etrusken hun macht landinwaarts en langs de kust naar het zuiden toe uit. Daarbij verwierven ze de heerschappij over de landstreken Latium en Campania en zeker vanaf 616 v.Chr. de heerschappij over de stad Rome. In het jaar 539 v.Chr. moesten de Etrusken de macht over de stad Rome opgeven en werd hen door de Romeinen de pas afgesneden naar hun rijke gewest Campania. In de zesde eeuw v.Chr. sloten de 12 Etruskische steden een verbond met Carthago, waarmede ze zich verzekerden van de hegemonie op zee. In de zeeslag bij Aleria (Corsica) werden in het jaar 535 v.Chr. de Phokaeërs verslagen. Omstreeks dezelfde tijd werd de vlakte van de rivier de Po ingenomen, alsmede de stad Capua. In het jaar 509 v.Chr. gelukte het Porsenna, vorst uit Chiusi, gedurende korte tijd weer de heerschappij over de stad Rome te verkrijgen. De absoluut regerende koningen in Etrurië zijn dan al vervangen door prinsen en magistraten in een republikeins getint systeem, waarbij ze meer rekening dienden te houden met de opkomende middenstand.
Verlies van de suprematie op zee
In de zeeslag bij Cumae in 474 v.Chr. dolven de Etrusken het onderspit tegen de Sicilianen, waarmede ze de hegemonie op zee kwijt raakten. Capua kwam in de vijfde eeuw v.Chr. in handen van de Samnieten en omstreeks 414 v.Chr. voerden de Etrusken samen met Atheners oorlog met de stad Syracusa. Vermeldingswaardig is nog dat na de bondgenoten oorlog van 90-88 v.Chr. ingevolge de wet Lex Julia Romeinse burgerrechten werden verkregen door de Etrusken.
Lees verder