Nederland in de hoge middeleeuwen; het dagelijkse leven
De middeleeuwen was over het algemeen genomen een onrustige periode voor de inwoners van de Lage Landen. Het dagelijkse leven werd regelmatig onderbroken door diversen oorlogen en machtswisselingen. Ook voerden de inwoners een strijd tegen het water en vochten vaak letterlijk om hun hoofd boven water te houden. Opvallend was dat het noorden en het zuiden van de Lage Landen zich totaal anders ontwikkelden. Maar beide delen van de Lage Landen lieten al snel zien waar ze goed in waren. In het zuiden was dit vooral oorlog voeren en handel drijven en in het noorden werd vooral geprobeerd om samen te werken. Aan het begin van de hoge middeleeuwen stond de handel in de Lage Landen flink onder druk maar door goed samen te werken brachten de “Nederlandse” kooplieden de handel al snel weer op gang.
Inhoud
Overgang van de vroege naar de hoge middeleeuwen
De gehele middeleeuwen besloeg een periode van ruim 1000 jaar. Om deze lange periode overzichtelijk te maken hebben historici haar in drie gedeelten verdeeld: de vroege, hoge en late middeleeuwen. De hoge middeleeuwen liep van het jaar 950 tot ongeveer 1250 na Christus en was zeer belangrijk voor de vorming van de Lage Landen en het toekomstige Nederland. De inwoners werden diversen keren geconfronteerd met de kracht van het water dat hen omringde en beseften dat ze hier een oplossing voor moesten vinden.
Het gebied van de Lage Landen aan het einde van de hoge middeleeuwen /
Bron: Sir Iain, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0) Verschillen vroege en hoge middeleeuwen
De situatie in de Lage Landen was in de vroege middeleeuwen chaotisch. Er had net een machtswisseling tussen de Romeinen en Franken plaatsgevonden en de veranderingen volgden elkaar hierdoor in hoog tempo op. De Romeinen hadden voornamelijk één gewas op één plaats verbouwd en verhandelden hun gewassen vervolgens met de omliggende dorpen en steden. Hierdoor kwam de handel in de Lage Landen al vroeg op gang en een uitgebreid wegennet werd aangelegd. De Franken (een volk afkomstig uit het huidige Duitsland) hadden een geheel andere visie op het leven. Zij verbouwden alle gewassen die nodig waren voor het levensonderhoud op één plaats en de handel werd hierdoor overbodig. Onder invloed van de afnemende handel raakte het wegennet in verval, werd reizen moeilijker en het inwoneraantal nam gestaag af. Toen de hoge middeleeuwen aanbrak keerde de rust weer terug in de Lage Landen. Door goede samenwerkingen tussen diversen partijen begon de handel weer te groeien en de welvaart nam toe. Door het groeiende inwoneraantal werd het bestuur van de Lage Landen met diversen nieuwe uitdagingen geconfronteerd.
Leiding over de Lage Landen
De gebieden van de Lage Landen bestonden uit de huidige landen Nederland, België, Luxemburg, Duitsland en grote delen van Frankrijk. Ondanks dat het gebied zo groot was stond het de gehele middeleeuwen onder leiding van andere overheersers. Vanaf het begin van de jaartelling waren het de Romeinen die leiding gaven aan de Lage Landen. Na hun vertrek werden zij opgevolgd door de Franken die de Lage Landen tot hun Frankische Rijk rekenden. Na verloop van tijd werd het Frankische Rijk omgedoopt tot het Heilige Roomse Rijk en het stond onder leiding van de Rooms Duitse keizer. Toen de Rooms Duitse keizer besloot een stelsel van leenheren in te voeren legde hij hiermee tevens de basis voor de gewesten (middeleeuwse voorloper van onze huidige provincies) die zouden ontstaan in de Lage Landen. Het leenstelsel hield kortweg in dat de keizer bepaalde rechten en bevoegdheden over een gebied overdroeg aan een (hoge) edelman. De edelman in kwestie werd hierdoor een leenheer van de keizer. De leenheer bestuurde het gebied uit naam van de keizer, kreeg als loon het vruchtgebruik van het gebied en betaalde "leen" aan de keizer als dank. Mede door het leenstelsel werden de grenzen van gebieden steeds sterker afgebakend en uiteindelijk besloot de keizer diversen gebieden te verheven tot gouw, graafschap of hertogdom.
Ontwikkelingen in de Lage Landen
De kustgebieden van het gebied dat wij nu Nederland noemen hadden het zwaar in de middeleeuwen. Het land was onder invloed van de natuur nog volop in ontwikkeling wat onder andere hevige (kust)erosie als gevolg had. De inwoners van de Lage Landen kregen hierdoor meerdere malen te maken met zware overstromingen. De strijd van de "Nederlanders" tegen het water begon dan ook al vroeg. De dijken werden gebouwd, sluizen uitgevonden en het afdammen van rivieren en meren werd gemeengoed. Tegen het einde van de hoge middeleeuwen was de strijd tegen het water zo goed als gewonnen.
Het vroegere meer Aelmere rond 1250
Zuiderzee & St. Elizabethsvloed
De kuststreek van de gewesten Holland en Zeeland kreeg het zwaar te voortduren in de middeleeuwen. Meerdere keren per jaar werden deze gebieden getroffen door zware stormen met diverse overstromingen als gevolg. Door al deze overstromingen kwam het geregeld voor dat meren in verbinding kwamen te staan met de zee en hierdoor verzoutten. Zo verging het ook het voormalige meer Aelmere (de Aelmere stond bij de Romeinen bekend onder de naam "Lacus Fleco - Flevomeer"). Rond 1250 na Christus stond dit water nog als meer ingetekend op de kaart van de Lage Landen, maar een aantal jaren later was op dezelfde plaats een zee met de naam Zuiderzee getekend. Het zoete Aelmere kwam door kusterosie en diverse overstromingen in verbinding te staan met de Noordzee. Naar verloop van tijd was het meer volledig verzout en kreeg een nieuwe naam; de Zuiderzee. In de late middeleeuwen vond er nog een belangrijke verandering in het landschap plaats. De riviermonding van de Maas leed al eeuwen aan kusterosie en als gevolg hiervan trad de Maas steeds vaker buiten haar oevers. In 1421 gebeurde dit ook, maar dit keer ging het goed mis. Het water kwam tot diep in de gewesten Holland en Zeeland en de overstroming had zo'n impact dat ze de naam Sint Elizabethsvloed kreeg. Toen het water zich eindelijk terugtrok liet ze een geheel nieuw natuurgebied achter in het gewest Holland wat de naam Hollandsche Biesbosch kreeg.
Oprichting Waterschappen
Vanuit het noordelijke deel van de Lage Landen namen diversen leenheren het voortouw en begonnen met het aanleggen van dijken. Maar de heren zagen al snel in dat dijken bouwen alleen niet voldoende was om de voeten droog te houden. Wilde het plan om het water de baas te blijven slagen, dan was het van groot belang dat alle dijken op de juiste manier met elkaar in verbinding werden gesteld door middel van sluizen en kanalen. De heren beseften dat deze klus veel te groot was om te klaren voor hen als individu en besloten hun krachten te bundelen. Ze richtten de Waterschappen op en stelden zich als taak om de Lage Landen op zeer korte termijn te "bevrijden" van het water. Helaas bleek de macht en kracht van de Waterschappen niet toereikend genoeg om in alle delen van de Lage Landen hun zin te krijgen en in navolging van de Waterschappen besloten ze de overkoepelende Hoogheemraadschappen op te richtten. In de gebieden waar het de Waterschappen niet was gelukt om de leenheren te overtuigen van het belang van het watermanagement lukte dit het Hoogheemraadschap uiteindelijk wel.
Ontginnen
De Lage Landen kreeg de strijd tegen het water meer en meer onder controle. De dijken, sluizen en kanalen bleken goed te werken en door middelen van het afdammen van rivieren was wonen langs het water een stuk veiliger geworden. Wonen in de Lage Landen werd hierdoor een stuk aantrekkelijker en het bevolkingsaantal nam toe. Veel leenheren werden voor de uitdaging gesteld om het groeiende aantal inwoners in hun gebied te huisvesten en te voeden en het gebrek aan land nam toe. Als reactie hierop werd het ontginnen geïntroduceerd; door middel van molens werden gebieden die onder water stonden weer drooggemalen en/of gepompt en vervolgens werd het land gecultiveerd (geschikt gemaakt voor bewoning en/of bebouwing). Het ontginnen van een stuk land was een zeer dure aangelegenheid en het duurde dan ook lang voor het merendeel van de leenheren overstag ging.
Zo rond het begin van de tiende eeuw keerde het tij plotseling. Een periode die de boeken inging als de Grote Ontginning begon. Enorme delen van de Lage Landen werden in deze periode ontgonnen en diversen heren, onder andere de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht, wisten door het ontginnen veel land aan hun gebied toe te voegen. In de late middeleeuwen vond er opnieuw een periode van grote ontginning plaats. Dit keer werden grote delen van de Hollandse-Utrechtse laagvlakte ontgonnen en omgevormd tot een gebied voor landbouw en veeteelt.
Economie van de Lage Landen
Aan het wonen en werken op de ontgonnen gronden kleefde één groot nadeel. De boeren in de akkerbouw hadden de grootste moeite om diverse belangrijke gewassen zoals graan te laten groeien. De groeiende bevolking en de stagnerende graanproductie gaf veel onrust in de Lage Landen en de honger nam toe. Toen de honger overging in een hongersnood aan het begin van de late middeleeuwen besloten veel boeren dat het tijd was om een nieuw middel van bestaan te zoeken.
Akkerbouw
De akkerbouw had altijd voldoende geproduceerd om in de vraag naar (brood)granen te voorzien. Maar daar kwam aan het einde van de hoge middeleeuwen verandering in. De boeren die hun bedrijf uitoefenden op de ontgonnen gronden werden geconfronteerd met het feit dat de meeste (brood)granen maar niet of nauwelijks wilden groeien. Er ontstond langzaam een tekort aan granen en de honger nam in hoog tempo toe. De meesten boeren zaten met de handen in het haar, hadden honger en werden ook nog eens ter verantwoording geroepen door hun leenheer. Veel boeren besloten het roer om te gooien en gingen van de akkerbouw over op de veeteelt. Aangezien hier veel minder mankracht voor nodig was raakten veel boeren en boerenknechten werkloos. Inmiddels waren de Lage Landen officieel in een hongersnood beland die vooral de grote steden hard trof. Er ontstond een tekort aan arbeidskrachten en veel (boeren)knechten besloten hun geluk in de stad te zoeken.
Een middeleeuws ambacht /
Bron: Jan Luyken, Wikimedia Commons (Publiek domein) Ambachten
De steden werden het hardst getroffen door de hongersnood en het sterftecijfer oversteeg het geboortecijfer al snel. Het dagelijkse leven kwam grotendeels stil te liggen en er was een tekort aan praktisch alles. Goederen werden niet meer geproduceerd omdat er niet voldoende werknemers waren, markten lagen er verlaten bij omdat er geen voedsel was om te verhandelen en bouwprojecten lagen stil door een tekort aan werknemers én materialen. Met de komst van de werklozen boeren naar de steden werd in ieder geval één deel van het probleem opgelost. Doordat er weer voldoende werknemers beschikbaar waren begonnen de ambachten zich te herstellen. De productie van goederen kwam weer op gang en de schepen konden weer uitvaren om hun waren te slijten. Ondanks de honger die er heerste kwamen de steden weer tot leven en gaven hiermee de eerste aanzet tot herstel.
Visserij
Niet alleen de steden profiteerden van het overschot aan arbeidskrachten op het platteland. De boeren die dichtbij de kust woonden besloten hun geluk te beproeven in de visserij en net als bij de ambachten zorgde dit ook hier voor een opleving van de handel. Door de enorme toestroom van arbeidskrachten ontwikkelde de visserij zich in hoog tempo en in de hoge middeleeuwen werden de sleepnetten geïntroduceerd. Door de sleepnetten werden de vissers in staat gesteld om grote hoeveelheden vis in korte tijd te vangen en hun productie schoot omhoog. Toen de late middeleeuwen aanbrak werd de haringbuis aan de lijst van uitvindingen toegevoegd. De haringbuis stelde de vissers in staat om hun haring direct na de vangst te kieuwen en dit bracht twee voordelen met zich mee. De haring was direct na het kieuwen beschermd tegen bederf en de vissers konden hierdoor langer op zee blijven.
Doordat de productie in de Lage Landen weer langzaam op gang kwam, nam ook de handel weer toe. De handelsroutes die door en langs de Noord- en Zuiderzee liepen werden steeds drukken bevaren en de vissers legden al snel contact met diverse handelsschepen, waaronder graanschepen. Toen de hongersnood uitbrak waren het de vissers die graan inkochten tijdens hun tochten en deze in de Lage Landen aan wal brachten. In een land dat honger leed werd het graan van de vissers met open armen ontvangen en veel vissers volgden het voorbeeld van deze eerste pioniers. Al snel brachten negen van de tien vissersschepen graan mee terug van hun reizen en het graantekort liep terug. De honger in de Lage Landen nam af om vervolgens bijna volledig te verdwijnen.
De Lage Landen; van alle markten thuis
De voedselvoorziening was in de middeleeuwen ronduit slecht en de meeste inwoners van de Lage Landen waren volledig afhankelijk van hetgeen het land of de zee hen bood. Naarmate de bevolking in aantal toenam werd de vraag naar een constante aanvoer van levensmiddelen steeds groter. Waar het in de vroege middeleeuwen gebruikelijk was dat kooplieden langs de deuren gingen om hun waren te slijten was er in de hoge middeleeuwen steeds meer behoeften aan een vaste plek waar de inwoners zelf naar toe konden gaan om hun inkopen te doen. In reactie hierop besloten een aantal kooplieden om een zogenaamde markt op te richtten. De eerste markt was niet meer dan een handjevol kooplieden die op een vaste plek en tijd samenkwamen om hun waren te verkopen, maar het idee sloeg aan. Inwoners van omliggende dorpen en steden wisten al snel op welke dag ze waar moesten zijn om bepaalde levensmiddelen of andere producten te kopen. In navolging van de eerste markt werden er meerdere markten op strategische punten, zoals kruispunten of in de omgeving van een hotel, opgericht.
Een handelskaart uit de hoge middeleeuwen. De Hanzesteden zijn gemarkeerd met een rood cirkeltje. /
Bron: Doc Brown, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0) Het Hanzeverbond
De komst van de markt leverde voordeel op voor twee partijen. De bevolking kon profiteren van een steeds groter aanbod aan levensmiddelen en (huishoudelijke) producten en de kooplieden hadden steeds meer vaste plekken waar ze hun waren konden slijten. Het aanbod van producten op de markt begon explosief te stijgen en kooplieden kwamen van steeds verder weg om hun waren aan te prijzen. Toen de handel op de Noord- en Zuiderzee toenam, nam ook het aantal buitenlandse kooplieden dat op de markt stond toe. Een aantal kooplieden uit de Lage Landen was niet blij met de komst van de buitenlandse kooplieden. Naast "nieuwe" producen brachten zij namelijk ook bestaande producten mee en dit was een bedreiging voor de binnenlandse handel. De heren besloten de handen in één te slaan en een handelsverbond op te richtten die de naam de Hanze kreeg. Het doel van de Hanze was om afspraken te maken met de buitenlandse kooplieden welke goederen waar en wanneer werden geïmporteerd of geëxporteerd. Het verbond bleek al snel een daverend succes en in de loop der jaren sloten steeds meer kooplieden uit diverse landen zich bij de Hanze aan.
Geloof
In de hoge middeleeuwen werd er zeer veel belang gehecht aan het geloof en het woord van de bisschop was heilig. De middeleeuwse preken waren voornamelijk donderpreken en zaten vol met hel en verdoemenis. De leden van de kerk waren dan ook doodsbang voor het hiernamaals en stelden alles tijdens hun leven in het doel om de hemel te bereiken. De kerk wist haar macht in korte tijd enorm uit te breiden en diverse leenheren probeerden in een goed blaadje te komen bij de bisschop van dienst.
Introductie christendom
Met de bekering van koning Clovis I (466-511), koning van het Frankische Rijk, werd het christelijke geloof geïntroduceerd in de Lage Landen. De Lage Landen werden in de eerste eeuwen na Christus voornamelijk bewoond door verschillende volken en stammen die allemaal hun eigen gebruiken en rituelen hadden om hun God(en) gunstig te stemmen. Koning Clovis maakte met harde hand een einde aan het "heidense geloof' en effende de weg voor de komst van de eerste bisschoppen. Rond 800 na Christus werd het christelijke geloof alom geaccepteerd en kerken, gebedshuizen en kloosters werden in rap tempo gebouwd. De kerk breidde haar macht snel uit en haar invloed was onder andere terug te zien in de kunst, wetenschap en het onderwijs. Vanaf de hoge middeleeuwen kwam ook de zogenaamde clerus in opkomst.
Een katholieke geestelijke werd in middeleeuwen ook wel een clericus (clericus is enkelvoud van clerici) genoemd. Als er meerderen katholieke geestelijken tot één en dezelfde groepering of gebied behoorden werden zij tezamen ook wel de clerus of geestelijkheid genoemd. Onder een katholieke geestelijken werden alle diaken, priesters, bisschoppen, kardinalen en de paus gerekend. /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein) De clerus
Aangezien de kerk steeds meer macht verwierf kreeg zij ook steeds meer financiële middelen tot haar beschikking. Veel leenheren wilden hier maar wat graag een graantje van meepikken en onderhielden een hechte vriendschap met de bisschop van hun gebied of regio. Om er op toe te zien dat ook de inwoners van zijn gebied leefden als goed christen huurde een leenheer vaak een clerus in die de kerkelijke leiding over het gebied op zich nam. De clerus verzorgde de preek en nam de biecht af, ze zag er op toe dat iedereen aanwezig was in de kerk en zich gedroeg zoals hun geloof hen voorschreef. Daarnaast gaf ze leiding aan de kloosterscholen, gaf les aan de leerlingen en verzorgde de administratie van de kerkelijke gebouwen, zoals de kerk, het klooster en de kloosterschool.
Gebouwen en bouwstijlen
De eerste bouwstijl die in de Lage Landen werd toegepast was de zogenaamde Romeinse bouwstijl. De Romeinen hadden de bouwkunst afgekeken van de Grieken en stichtten diversen forten en vestingen toen ze de door de Lage Landen trokken. Toen de Romeinen werden verdreven uit de Lage Landen werden ook veel van hun gebouwen met de grond gelijk gemaakt, vervangen of aangepast. Een mix van sterk op elkaar lijkende bouwstijlen was het gevolg en al deze stijlen werden verzameld onder de naam Pre-Romaanse bouwstijl. Pas aan het einde van de hoge middeleeuwen was er weer één duidelijk bouwstijl zichtbaar die de naam gotiek kreeg.
Romeinse bouwstijl
De eerste gebouwen die in de Lage Landen werden gebouwd waren voornamelijk Romeinse forten en vestingen. De Romeinen hadden de kunst van het bouwen afgekeken van de Grieken, maar gebruikten in plaats van pilaren dikke muren om de daken van een gebouw te ondersteunen. De Romeinse bouwmeesters stonden bekend om hun uitmuntende kennis en vaardigheden en zij vonden dan ook het gietbeton uit. Door het gietbeton werden de Romeinen in staat gesteld om koepels en gewelven te "gieten" en gaven zo hun gebouwen een geheel eigen karakter. Naast de koepels en gewelven goten de Romeinen ook nissen en boogvensters en gebruikten deze om hun gebouwen te decoreren. De rijkdom van het Romeinse Rijk werd in de openbare gebouwen weergegeven door de binnenkant van de muren te bekleden met stucwerk, mozaïek of marmer en aan de buitenkant door een stenen muur tegen de grove betonnen buitenmuur te metselen.
Pre-Romaanse bouwstijl
Begin vijfde eeuw was het uiteenvallen van het Romeinse Rijk een feit en de voormalig Romeinse gebieden kwamen onder leiding van verschillenden vorsten te staan. Elke vorst had zo zijn eigen ideeën over de ontwikkeling van zijn gebied en er werden in hoog tempo nieuwe bouwmeesters opgeleid. Door de grote verscheidenheid aan bouwmeester kwam er ook meer verschil in de gebruikte bouwstijlen. De bouwwerken die vanaf de vijfde eeuw tot ongeveer de elfde eeuw werden gebouwd waren voornamelijk geïnspireerd op de Romeinse, Byzantijnse en vroeg-christelijke bouwwerken en de drie bouwstijlen tezamen werden ook wel de Pre-Romaanse bouwstijl genoemd. De (openbare) gebouwen uit de Pre-Romaanse bouwtijd kenmerkten zich door het gebruik van "Romeinse" koepels en gewelven aangevuld met ronde "Byzantijnse" gevels. De vroeg-christelijke bouwstijl werd alleen toegepast in kerken en gebedshuizen en bestond vooral uit diverse tekenen van symboliek. Typische middeleeuwse symbolen die indirect Jezus voorstelden waren; de Ichtus (de vis), een pauw, het Lam Gods, een anker of de Goede Herder. Vooral de Goede Herder was een geliefd symbool en werd dan ook veelvuldig in kerken en gebedshuizen terug gevonden.
Voorbeeld van twee lisenen (1) verbonden door een rondboogfries (2) /
Bron: Arend041, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0) Romaanse bouwstijl
Vanaf de elfde eeuw maakte de bouwwereld een nieuwe ontwikkeling door en de zogenaamde Romaanse bouwstijl werd geïntroduceerd. De Romaanse bouwstijl stond bekend onder meerdere namen en werd ook wel de voorgotische- of rondbogen bouwstijl genoemd. De Romaanse bouwstijl was geïnspireerd op de eerder ontwikkelde bouwstijlen en werd gekenmerkt door een aantal technische hoogstandjes. De rondboogvensters deden hun intreden en de muren van gebouwen, met name kerken, werden rijkelijk versierd met lisenen, friezen en spaarvelden. Hoe rijker de opdrachtgever was hoe mooier een gebouw werd versierd aan zowel de binnen- als de buitenkant. Het gewicht van het dak werd (nog) grotendeels gedragen door de muren dus veelvuldig gebruik van ramen was niet mogelijk. Mede door het gebrek aan lichtinval werden de Romaanse bouwwerken vaak als somber en donker bestempeld. De Romaanse bouwmeesters stonden voor de uitdaging om het gebrek aan lichtinval op te lossen en kwamen als antwoord met het kruisribgewelf. Het gewicht van het dak rustte bij gebruik van het gewelf niet meer volledig op de muren maar werd over het gewelf en de muren verdeeld. Hierdoor werd het mogelijk om meerdere en/of grotere ramen te plaatsen. Na de uitvinding van het kruisribgewelf volgden de ontwikkelingen in de bouwwereld elkaar in hoog tempo op.
Gotiek
Volgens de historici begon de gotiek officieel in 1140 na Christus en was het de meest gebruikte bouwstijl tot ongeveer 1500 na Christus. In de praktijk was het minder duidelijk wanneer de gotiek de plaats van de Romaanse bouwstijl innam mede omdat beide bouwstijlen lange tijd door elkaar werden gebruikt. Na de uitvinding van het kruisribgewelf volgden de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo op en achtereenvolgens werden de luchtboog en de spitsboog geïntroduceerd. Aan de behoefte van lichtinval werd voorzien door het plaatsen van grote ramen dicht bij de grond en kleine roosvensters (een cirkelvormig venster met gebrandschilderd glas) hoog in de muren. Waar de Romaanse bouwstijl vooral opviel door het gebruik van ronde vormen viel de gotiek vooral op door het gebruik van spitse vormen. Toen de spitse vormen het straatbeeld begonnen te domineren was het moment gekomen dat de Romaanse bouwstijl definitief was ingehaald door de gotiek. De naam gotiek werd overigens pas geïntroduceerd in de zestiende eeuw door de Italianen. Zij hadden de gotische bouwwerken voor het eerste gezien en vonden ze "barbaars en smakeloos". Als snel noemden zij de bouwstijl gotisch. Een vernoeming naar de in hun ogen, barbaarse en smakeloze, Goten.