De Kelten in Brittannië
De Kelten, van Indo-Germaanse afkomst uit Noord-Zwitserland en Oostenrijk, trokken in 1000 v.Chr. deels vanuit Zwitserland reeds naar Brittannië en bewoonden omstreeks 600 v.Chr. grote delen van Europa. Steeds meer Keltische stammen migreerden sindsdien echter onder druk van matriarchale Slavische stammen, veelal westwaarts. Uiteindelijk werden ze door de Romeinen nog verder teruggedwongen en weken daardoor onder meer uit naar Brittannië.
Algemeen
De naam Brittannië is ontleend aan de voor-Keltische Usko-Mediterrane wortel Iber, land omgeven door water. In 1600 v.Chr. werd het reeds bevolkt door Goidelen, een Keltisch sprekend volk. Omstreeks 550 v.Chr. en met name na 400 v.Chr. zwermden Keltische Britten het land binnen. Van origine stammen de Kelten af van een samensmelting omstreeks 2000 v.Chr. van eenheden van de Kentum-Indogermanen met een nomadische bovenlaag van de autochtone Slavische agrarische bevolking. Uit deze samensmelting ontstonden onder meer ook de Germanen, Illyriërs en Veneten. Na een nieuwe invalsgolf van ditmaal de Satem-Indogermanen omstreeks 1500 v.Chr. in de gebieden van de Midden-Donau vormden zich de Thraken, Frygen en Balten. Daarna ontstond allereerst de cultus van het begraven van de doden middels hunebedgraven en daarna de Europese urnevelden-cultuur met als kenmerk vlakke graven, waarbij na crematie de as van de overledene in een urn werd gedaan. Deze werd vervolgens ter aarde besteld op urnenvelden, veelal omgeven door een greppel. Deze periode ging vooraf aan de Hallstatt-cultuur (850-450 v.Chr).
De Kelten
Alle Oostenrijkse en Duitse plaatsnamen eindigend op -hall zijn ooit door Kelten bewoond. Het woord hall staat daarbij voor zout. Hun bloeitijd beleefden ze echter in de Tène-cultuur (van 450-1 v.Chr.). De voorouders van Kelten zouden net als die van de Germanen uit het Kaspisch gebied komen. Hun naam danken de Kelten aan de Grieken, welk land door hen onder leiding van legeraanvoerder Brennus omstreeks 280 v.Chr. werd overspoeld. Daarna stak een deel van deze groep onder Cerethrius en Bolgius de Hellespont over om zich uiteindelijk in 276 v.Chr. te vestigen in het oosten van Klein-Azië, welke streek deswege bekend werd onder de naam Galatië. De Grieken betitelden de Kelten als Keltoi (barbaren). Ze vormden geen echt volk, maar waren onderverdeeld in een groep van stammen die elkander onderling bevochten. Daardoor en vanwege het opdringen van de Hunnen (Hsiung-nu), aantoonbaar door het vinden van bronzen kookpotten door geheel Europa, kenmerkt de periode vanaf de 5de eeuw v.Chr. in Europa zich door volksverhuizingen. Een en ander had ook als oorzaak het droogvallen van moerassige gebieden, wat echter met name in de 1e eeuw n.Chr. optrad aan de westkust van het continent.
De samenleving van de Kelten
Overal in Europa vestigden de Kelten dunums, stadachtige complexen met versterkte muren op de contouren van oude vluchtburchten. Ze waren bedreven in het smeden van wapens, maakten maliënkolders en hadden de beschikking over grote houwzwaarden. Zoals eerder vermeld bestonden de Kelten uit een verzameling van stammen, daarbij kenden ze het koningschap, een machtige priesterklasse, een gildensysteem van werklieden (zoals in Griekenland) en een boerenstand. Het koningschap was niet altijd erfelijk, Zo kon de koning ook opgevolgd worden door iemand buiten zijn familiekring. De edelen bezaten het land en hun zonen kregen functies als generaal of werden druïden. Deze laatsten waren naast het priesterschap belast met de rechtspraak en het onderwijs. Naast de (machtige) druïden kenden de Kelten ook nog de vates. Dat waren priesters met hoge kennis welk ambt in tegenstelling tot dat van druïde ook door vrouwen kon worden uitgeoefend. De maretak werd vereerd als symbool van het vegetatieve leven. Vanaf de 1e eeuw v.Chr. waren er allerlei Gallo-Belgische munten in omloop, vervaardigd uit een legering van koper en tin, wat duidt op handeldrijven.
De Keltische volkeren
De Kelten bouwden net als de Germanen geen tempels, omdat hun aanbidding van hun goden in de open lucht (onder eikenbomen) plaatsvond. De geest van de goden huisden volgens hen in de landbouwproducten. Er leefden ongeveer achttien Keltische volken op de Britse eilanden, waaronder:
- de Brigantes
- de Demetae
- de Trinobanten
- de Iceni
- de Dumnonïï
- de Silurïï
- de Atrebates
- de Catuvellauni
- de Parisïï
Waarbij de laatste drie volken in die periode ook nog op het continent van Europa te vinden waren
De Keltische goden
Elk volk had zijn eigen beschermgodin in de vorm van
Epona, de paardengodin, wiens rol per streek anders werd ingevuld. Ze kon als drie-eenheid vereerd worden: als krijger, bewaakster van de doden of genezeres. De Ierse
Daghdha was een belangrijke Keltische oppergod,
Anna was elders een oppergodin en
Arduina/Arduenna godin van de jacht.
Sarastros was verbonden met de maan. De oude Kelten waren sterk maan-georiënteerd, waarbij ze magische krachten toeschreven aan het cijfer negen. Ingevolge oude bronnen bestond de maanmaand dan ook uit vier weken van negen dagen. Ook bestond er een mannelijke godentrias:
- Teutates/Túath
- Esus/Cernunnos
- Aranis
Deze goden stonden respectievelijk bekend als oppergod, god van de onderwereld en dondergod. Teutates werd in de loop der tijd geassimileerd door Lugh (licht) één van de Tuatha Dé Danann (het volk van Dana/Don), waarna het tijdperk van de Druïden een aanvang nam. Het volk van Dana had de Fomore de oorspronkelijke bewoners van Ierland in de tweede slag van Meg Tuired definitief verslagen om zelf weer door het volk van Mil, de voorouders van de Gaels/Goidelen, verslagen te worden. Al naar gelang de streek had Lugh (steenslingeraar) als echtgenote Demeter, Morgane, Koridwen, Dana of Ana.
Religieuze festivals van de heidense Kelten
- Imbolc: gewijd aan de vruchtbaarheidsgodin Brighid (bruid) op de vooravond van 1 februari. 'Imbolc' betekent in de buik.
- Beltaine: gewijd aan de god van leven en dood Bel op de vooravond van 1 mei. Het feest vond plaats op hoge punten (heuvels)
- Lughnasadh: gewijd aan de zonnegod Lugh en de viering van de oogst op de vooravond van 1 augustus.
- Samhain/Halloween: het herfstfestival als einde van het jaar op de vooravond van 31 oktober.
Tevens kunnen worden onderscheiden de vier jaargetijden:
- Astara: 19-22 maart
- Midzomer: 19-23 juni
- Mabon: 23-24 september
- Yule: 21 december, geeft de wintertijd aan op welke datum de moedergodin het leven schonk aan de zon
Vuurfeesten
Bij alle vuurfeesten was de gewoonte om grote vuren te ontsteken, eroverheen te springen en er vee doorheen of omheen te drijven in geheel Europa gangbaar. Een en ander gold ook voor processies met brandende fakkels om akkers, boomgaarden, weiden of veestallen. Deze handelingen hadden tot doel zonneschijn op te wekken ten behoeve van het koren en het fruit. Systematisch brachten de Kelten in dit kader mensenoffers door middel van deze vuren om de vruchtbaarheid van de akkers te bevorderen.
Opstand van Keltische stammen
In het jaar 75 v.Chr. vielen de Atrebates, een onderdeel van de Belgae, de provincie Kent binnen. Dit wordt aannemelijk gemaakt door het vinden van crematiegraven in Aylesford en Swarling. Dit herhaalden ze omstreeks 45 v.Chr. onder leiding van Commius. Andere stammen van de Belgae waren onder meer de Suessionen, Nerviërs en Aduatuci. De Romeinen onder leiding van de latere dictator Julius Caesar, die in 59 v.Chr. benoemd was tot consul van Noord-Italië, hadden bij hun eerste inval in Brittannië in 55 v.Chr. slechts te maken met een ongeorganiseerd verzet. Dat was een jaar later bij de tweede inval wel anders. Een sterk leger onder leiding van koning Cassivelaunus van de stam Catuvellauni uitgerust met tweewielige strijdwagens versperde toen Caesar in eerste instantie de weg. Eerst na meerdere stevige schermutselingen viel het Keltische leger door onderlinge meningsverschillen uiteen. Daarbij liepen enige kleine Britse vorsten naar de Romeinen over. Daardoor moest Cassivelaunus zich uiteindelijk gewonnen geven en dienden de overwonnen stammen cijnzen te voldoen aan de Romeinen, die vervolgens weer naar Gallië terugkeerden.
Opstanden in Gallië
Aldaar werden deze troepen geconfronteerd met een opstand van de Belgae, waarbij ze in 54 v.Chr. verslagen werden door de Eburonen onder leiding van Ambiorix. Daarna in 52 v.Chr. was er een opstand onder leiding van Vercingetorix van de stam Averni, waar de huidige streek Auvergne naar is genoemd. Door het innemen van de steden Avaricum (Bourges), Gergovia en ten slotte van Alesia lukte het de Romeinen deze opstand definitief neer te slaan. Daarmede was de verovering van Gallië in 51 v.Chr. zo goed als rond. In die periode zouden 1 miljoen van de in totaal 3 miljoen Galliërs gesneuveld zijn. Dit liet echter niet na dat de Galliërs daarna nog verschillende malen in opstand kwamen.
Verdere krijgshandelingen van de Romeinen in Brittannië
In 43 n.Chr. werd onder leiding van keizer Claudius de Britse hoofdstad Colchester (Camulodunum) veroverd en deze werd sindsdien door de Romeinen tot hoofdstad van de nieuwe provincie uitgeroepen. De Romeinen vielen in 60 n.Chr. opnieuw Brittannië binnen, om na enige schermutselingen met Boudicca (bouda=overwinning) van de stam Iceni deze koningin in 61 n.Chr. onder aanvoering van de Romeinse gouverneur van Brittannië Suetonius Paulinus definitief te verslaan. Deze koningin had intussen wel de Romeinse bevolking van Colchester uitgemoord en de handelspost Londonium verwoest. De Romeinen vestigden negen kolonies in Brittannië, waaronder Lincoln, Chester, Gloucester en Bath. Ze hielden daarna gedurende vier eeuwen wel de controle over de Britse eilanden met uitzondering van Ierland en Schotland. In 43 werd het zuidoosten van Brittannië tot Romeinse provincie uitgeroepen met Londonium als hoofdstad en na veldtochten van gouverneur Julius Agricola in de jaren 78 en 84 werd de provincie uitgebreid tot aan Schotland toe. Onderwijl was in 59 het midden van Brittannië onderworpen.
Een noordelijke verdedigingslinie
Om bescherming te bieden tegen noordelijke stammen werd door de Romeinen in 122 de 80 kilometer lange muur van Hadrianus opgericht, lopend van Solway tot Tyne. Dit was een aarden wal met een diepe sloot en daar weer achter een vijf meter hoge muur en ook weer een sloot. Deze muur werd bewaakt door 17 forten. Daarachter vormde men een militaire zone met als kamp Eboracum (York) hoofdstad der Brigantes, dat sindsdien enige tijd dienst deed als keizerlijke residentie voor de Romeinen. Iets ten zuiden daarvan liep dan nog een andere linie Stanegate (stenen muur) bewaakt door het fort Vindolanda. Ter navolging hiervan bouwde men in Schotland in het jaar 142 onder de Romein Antonius de limes van Antonius, die zich uitstrekten tussen de rivieren Clyde en Forth. Enige honderden jaren later bestonden de Schotse laaglanden (ten zuiden van de Forth) uit dertien afzonderlijke koninkrijken. Ondertussen ondernamen Germaanse Frisïï en Saxen echter met regelmaat plundertochten op de kusten van Brittannië en Gallië. In die periode kenden Romeinse bevelhouders als loon voor bewezen krijgsdiensten aan groepen Germanen landerijen in Kent en Wessex ter beschikking, waartegen de inheemse bevolking geen verzet pleegde.
Romeinse krijgsverrichtingen in Brittannië vanaf het jaar 367
Er moest toen het hoofd worden geboden aan een gecombineerde inval van Picten, Scoten en Attacoti, die door de muur van Hadrianus braken. Eerst in 370 werd deze muur hersteld. In 401 werd een Romeins legioen, gewoonlijk bestaande uit 5000 man, onder leiding van Constantinus uit Brittannië teruggetrokken, omdat Alarik van de Visigoten in dat jaar Italia was binnen gevallen. Deze koning werd echter in 402 bij Pollentia verslagen door de Romeinen onder leiding van de Vandaal Stilichio. De terugtrekking van Romeinse troepen uit Brittannië had tot gevolg, dat het land uiterst kwetsbaar werd voor aanvallen van de Picten en Scoten, waarvoor ter verdediging door de inheemse Kelten Saxische krijgers werden ingehuurd. Deze succesvolle huurlingen begonnen echter als beloning delen land op te eisen, wat grimmige onderlinge gevechten tot gevolg had. Daarnaast roerden ook de Ieren aan de kust van Wales en de reeds in Brittannië gevestigde Germanen zich. Deswege stuurde het Oost-Romeinse Rijk bij monde van Theodosius II omstreeks 417 nogmaals een leger naar Brittannië om reeds gedoopte christelijke staatsburgers aldaar te beschermen tegen de Saxen. Het was dan ook dit leger dat onder de Romeinse generaal Aetius de opstandige Saxen versloeg.
Omstreeks 449 begon een deel van de Juten en de Frisïï zich blijvend te vestigen in Kent, waarna door toedoen van allerlei Germaanse stammen de Britten steeds meer uit hun Zuid-Britse woongebieden werden verdreven. Doordat de Germanen gronden werden toebedeeld konden ze daarna het gehele Zuidwesten veroveren. Nadat één van hun mythische aanvoerders Horsa in 455 gesneuveld was, stichtte zijn broer Hengest het koninkrijk Kent, alwaar hij in het jaar 488 stierf. Een latere koning van Kent Aethelberth maakte in de periode 560-616 een stelsel van wetten, gebaseerd op het Romeinse recht.
Verspreiding van de Kelten in Brittannië
Vele Britten waren inmiddels uitgeweken naar Wales (Cymru), waar met Ierse steun krachtige inheemse vorstendommen ontstonden. De oude Britten werden door de Romeinen Pretani genoemd, naar het Cymrische Brith-ain. Andere Britten verplaatsten zich naar Clausentum (Southampton) en de streek Cornwall of naar het Franse Armorica (Bretagne). In het begin van de zesde eeuw begonnen de Angriï vanuit Sleeswijk-Holstein invallen te doen in het noorden van Brittannië, waar de tegenstand veel minder was. Ze vormden daarbij twee koninkrijken Bernicia en Deira, die zich in 588 verenigden in het machtige Angelsaksische koninkrijk Northumbria, wat de voorloper zou worden van het Engelse Rijk. Northumbria vormde sindsdien tezamen met de Saxen en de Juten (Kent) in Brittannië de Heptarchie, de zeven koninkrijken, die middels nauwe banden met elkander verbonden waren.
Ondertussen roerden ook de West Saxen (Wessex) zich danig. Ze versloegen in 568 koning Aethelberth van Kent en onder aanvoering van Ceawlin annexeerden ze in het jaar 570 andere Saxische en Britse delen van de zuidelijke Midlands en streken ten noorden van de rivier de Theems. Daarna werden ook de Britse steden Gloucester, Cirencester en Bath in 577 ingenomen. Het grondgebied van de Britten bleef daarmede beperkt tot Wales en het noordwestelijk deel van Brittannië. Omstreeks 600 zou koning Arthur de Angrïï en Saxen de slag bij Mons Badonicus hebben verslagen, daarna in 603 sneuvelde hij echter bij het Schotse Dawston. Daarmede kwam er een eind aan de noordelijke koninkrijken.
De Keltische talen
As schrift gebruikten de Kelten het Ogham-alfabet, bestaande uit 20 (bomennamen) en 5 extra letters. Op stenen werd dit alfabet van beneden naar boven afgelezen, doch op manuscripten was de leesrichting van rechts naar links. Er bestaat een sterke verwantschap met het Aramees en het Gaelisch verbindt ons met de taal van Noach. Het Keltisch is nauw verwant aan het pre-Latijnse Italisch, waarbij de Kelten een p weglaten, waar de Latijnen er een gebruiken, of een a te zetten in plaats van een o.
Het Keltisch kan in twee grote groepen worden verdeeld: het Gaelisch (Q-Keltisch) zoals voorkomend in het Iers, Schots en Manx en het jongere door klankverschuiving P-Keltisch: Brythonisch, Kymrisch, Cornish en Bretons. Daaruit zou men kunnen afleiden dat Brittannia en zijn buureilanden in twee grote golven door Kelten zijn bevolkt. Plaatsnamen in Brittannië eindigend op -on zijn door Belgae gesticht, op -ham door Saksen en op -kirk/thorp door Denen. Daarbij eindigen de oudste nederzettingen op -ing , -heimr, en die uit jongere tijd op -by en thorp.
Summiere taalvergelijking
Iers
Een voorbeeld van deze taal zijn de volgende begrippen:
árd=hoogte, bó=koe, brith=baren, cais=haat, dubh=zwart, fionn=wit, gall=vreemdeling, garraí=tuin, inis=eiland, mac=zoon, nua=nieuw, rua=rood, sagart=priester, sean=oud, sráid=straat, teampall=kerk, tuath=volk, tír=land, uisce=water. In het Iers bestaan de letters j, k, q, w, x, y en z niet. De v wordt gespeld als bh en de uitspraak van c=k, mh=w, ph=f, th/sh=h, dh/gh=ie.
Cymrisch/Welsh
Voorbeelden van deze taal zijn:
Aber=riviermond, ap/ad=zoon van, bara=brood, bws=bus, caer/dun=fort, de=noorden, dewi=david, du=zwart, dydd=dag, gwyn=wit, gwyrdd=groen, hen=oud, llew=leeuw, lloegr=Engeland, llwyd=grijs, maes=veld, melin=molen, menyw=vrouw, nos da=goede nacht, sais=Engelsman, sir=land, stryd=straat, trebe=stad. In het Welsh bestaan in principe de letters j, k, v en z niet.
Het Welsh kent buiten de traditionele 5 nog 2 klinkers namelijk de w en de y. Dubbele klinkers zoals ae, ai, aw, ew, iw, oe, oi, ou, wy en yw worden apart uitgesproken met de klemtoon veelal op de eerste letter. De c en g worden altijd hard uitgesproken. Ook komt er onder invloed van een voorafgaand woord vooral in plaatsnamen veel woordmutatie voor: b=f/m, c=g/gh, d=dd/n, f=b/m, g=ng. Zo wordt bijv. in Cardiff (Caerdydd) yng Nghaerdydd.
Bretons
Enige voorbeelden van deze taal zijn:
A-gleiz=naar rechts, al loar=de maan, aotrou=heer, avel=wind, bara=brood, baradoz=paradijs, bihan=klein, braz=groot, bre=heuvel, Breiz=Bretagne, Bro-skos=Schotland, dad/tad=vader, dilabour= werkeloos, Din-edin=Edinburgh, Doue=god, eiz deiz= acht dagen, enez=eiland, eun=een, gwenn=wit, hizio=vandaag, kaer=mooi, kazetenn=dagblad, kaoz=gesprek, koad=bos, koronal=kolonel, koz/oad=oud, leun=plein, lug=somber, mab=zoon, mad=goed, marh=paard, maro=dood, miz=maand, oudplah=vrouw, pemp ha kant=105, reter=oosten, saoz=Engels, skol=school, stèr=rivier, tad=vader, tri-ugent=60, ugent=20, vamm=moeder, Yann=Jan, zeiz=tijd.
Lees verder