Erasmus – zijn moeizame weg naar roem (1493-1517)
Erasmus – Desiderius Ersamus Roterodamus noemde hij zich – werd, waarschijnlijk in 1466 geboren in Rotterdam. Hij is een typische vertegenwoordiger van de Renaissance – binnen die vernieuwingsbeweging geldt hij als de belangrijkste humanistische geleerde van Nederland en een van de belangrijkste wereldwijd. 1517 kan gezien worden als het jaar dat zijn roem definitief gevestigd was. De weg die hij moest afleggen om dat punt te bereiken was lang (ruim twintig jaar) en vooral moeizaam, alleen al vanwege de zorgen die hij had om in zijn levensonderhoud te voorzien. 1517 is ook het jaar van het begin van de Reformatie der Kerk. Of Erasmus een ware voorloper van de Reformatie was, is omstreden; zeker kan hij gelden als voorbereider ervan.
Inhoud
Huizinga (1872-1945) over Erasmus (1466-1536)
Erasmus is een van Nederlands belangrijkste geleerden, Johan Huizinga is een van Nederlands belangrijkste (cultuur)historici. Beiden genieten internationaal aanzien. De laatste heeft onder andere een boek over het leven en werk van de eerste geschreven; veelzeggend over het internationale aanzien van beiden is, dat het boek – in 1924 – eerst in het Engels is uitgegeven en daarna in het Nederlands. Het wordt wel genoemd: ‘monumentaal’ en ‘fraai geschreven’. Hier dient het als belangrijkste bron van informatie. Huizinga begint met een korte beschrijving van het geboorteland van Erasmus. Dat is Nederland, beter: de Nederlanden en daarvan het gewest Holland. Het gewest was in het geboortejaar van Erasmus (1466 of 1469) een deel van het
machtsgebied van de Bourgondische hertog. Formeel maakten de Bourgondische Noordelijke Nederlanden nog wel deel uit van het Heilige Roomse Rijk der Duitse natie, maar zeker Holland was in die tijd al enige eeuwen staatkundig meer op het Franse deel van het voormalige Karolingische Rijk gericht. In dat Bourgondische Rijk was Holland een noordelijk grensgebied. Ook kerkelijk was het een grensgebied dat onder de bisschop van Utrecht viel. Wat centrum van wetenschap betreft was de in 1425 gestichte universiteit van Leuven, in Vlaanderen, voor Holland het belangrijkst. Gezien trouwens vanuit de rijke steden in Vlaanderen en Brabant (die twee gebieden vormden het hart van het Bourgondische rijk medio 15e eeuw) waren de gebieden Holland en Zeeland een armzalig landje van schippers en boeren. Ook de Hollandse adel stond relatief niet hoog aangeschreven bij de Bourgondische standgenoten.
Terug naar de steden in het Bourgondische gebied: de Hollandse en Zeeuwse steden konden bij lange na niet tippen, wat omvang en belang betreft, aan plaatsen als Gent, Brugge, Brussel en Antwerpen. En dat gold zeker voor Rotterdam en Gouda, de steden die een rol speelden in de jeugd van Erasmus. Het waren landstadjes van geringere betekenis nog dan bijvoorbeeld Dordrecht, Leiden, Haarlem en het toen snel groeiende Amsterdam.
De jeugd en opleiding van Erasmus
Hij werd dus geboren in Rotterdam, in de nacht van 27 op 28 oktober, waarschijnlijk in 1466, maar ’67 en ’69 zouden ook nog in aanmerking kunnen komen. Over het exacte jaar en omstandigheden is altijd geheimzinnigheid blijven bestaan. Dat hangt ongetwijfeld samen met de onwettigheid van de geboorte waardoor er een smet op zijn verleden rustte. Zijn vader, Gerardus, was namelijk priester. Erasmus Gerardus – hij werd genoemd naar St. Erasmus ook wel Elmo genoemd, een van de zogenaamde Veertien Heilige Helpers, die ca. 303 de marteldood stierf – deed het voorkomen alsof hij geboren werd vóór zijn vader priester werd. Naar alle waarschijnlijkheid, zegt Huizinga (p. 24), was dat niet het geval en had zijn vader als priester een onregelmatige verbintenis met zijn moeder; een verbintenis waaruit al eerder een zoon was geboren: Pieter Gerardus, met wie Erasmus samen opgroeide. Hij verfraaide en verlatiniseerde later zijn naam en noemde zich Desiderius Erasmus Roterodamus. Als kleuter bezocht hij, samen met zijn broer, de school in Gouda. Als negenjarige – de gegevens zijn gebaseerd op mededelingen van hemzelf – stuurde zijn vader hem en zijn broer naar Deventer. Daar moest hij verder onderricht worden op de toen vermaarde school van het kapittel Sint lebuïnus. Enkelen van zijn leermeesters behoorden tot de broederschap ‘des gemenen levens’; hij zag en hoorde daar onder meer de toen al befaamde Rudolf Agricola, een van de bekende christen-humanisten.
Toen hun moeder stierf, plm. 1484, riep vader zijn zonen terug naar Gouda. Toen deze spoedig daarna ook stierf kwamen de jongens onder voogdij. Een van de voogden, schoolmeester Winckel, stuurde de jongens – toen in de leeftijdscategorie 16-21 jaar – naar de school te ‘s-Hertogenbosch. Ze woonden er in het fraterhuis waaraan de school verbonden was. Een pestepidemie deed Erasmus en zijn broer naar Gouda terugkeren. De voogden stelden nu alles in het werk om de jongemannen in het klooster te doen intreden. Pieter gaf toe en kwam terecht in het klooster Sion te Delft van de orde der reguliere kanunniken van Sint Augustinus. Erasmus verzette zich, hij wilde verder studeren aan een universiteit, maar ook hij moest uiteindelijk toegeven; hij trad in in het klooster Steyn bij Gouda. Waarschijnlijk was het in 1488 dat hij er de geloften aflegde.
Pogingen om een onafhankelijk bestaan als geleerde op te bouwen (1493-1500)
In latere jaren betoogde Erasmus dat hij van begin af weerzin had tegen het kloosterleven. Uit zijn brieven uit de beginjaren in Steyn blijkt dat niet. Hij schreef er zelfs een
Lof van het monniksleven. Hij had in die tijd, zo blijkt uit de brieven die hij schreef, een aantal vrienden, zowel binnen als buiten Steyn. Ze dichtten in een zuiver Latijn, mede onder invloed van de Italiaanse humanisten zoals Lorenzo Valla en van de geest der ‘moderne devoltie’. Zij voelden zich als de "hoeders van een nieuw licht temidden van domheid en barbarie die hen verdrukte”. (p. 32). Hij werkte toen al aan een boek dat hij in 1495 zou presenteren en eerst, na grondige herziening, liet drukken in 1520: de
Antibarbari. Met die weerzin tegen het kloosterleven moge het in Steyn nog wel meegevallen zijn, later ging een bestaan binnen die muren hem waarschijnlijk toch wel benauwen. Maar met zekerheid valt er weinig te zeggen over zijn gemoedsgesteldheid in Steyn, in ieder geval ontving hij in 1492 de priesterwijding uit handen van de bisschop van Utrecht.
In dienst van de bisschop en student in Parijs
Was die wijding een voorbereiding op een leven buiten het klooster? Feit is dat hij spoedig daarna, waarschijnlijk al in 1493, het aanbod aanvaardde secretaris bij de bisschop van Kamerrijk te worden. Zo maakte hij een stap die gewild was in die tijd bij intellectueel gerichte geestelijken zoals Erasmus, omdat het mogelijkheden met zich meebracht om door te groeien naar een begeerlijk ambt in de hoogste gelederen. Zeker, het leek zo aantrekkelijk, maar ’t viel tegen. Voor studie was weinig tijd en de verwachte reis naar Rome ging niet door. Erasmus verlangde zelfs na enige tijd terug naar de rust van het kloosterleven. Er was weinig tijd voor andere bezigheden dan het werk als secretaris. Toch schreef hij wel in die periode en hij las: Augustinus bijvoorbeeld. Wat het schrijven betreft: hij werkte onder meer verder aan de
Antibarbari.
Rome ging dus niet door, toen hij dan ook de kans kreeg om naar Parijs te gaan voor verdere studie aan de universiteit daar, greep hij die kans met beide handen aan.
Student in Parijs
Het was waarschijnlijk in de nazomer van 1495 dat Erasmus naar Parijs vertrok om er aan de
Sorbonne te gaan studeren. Zijn doel was om daar de graad van doctor in de Theologie te verwerven. Uiteindelijk heeft hij dat einddoel niet bereikt in Parijs. Hij was fysiek niet goed bestand tegen het harde studentenleven, inclusief slechte voeding en weinig comfortabele slaapgelegenheden. (Erasmus had nogal eens last van kwalen. Mogelijk had hij neiging tot hypochondrie, hij klaagt in ieder geval veel over zijn gezondheid). Bovendien voelde hij zich niet thuis bij de aan de
Sorbonne heersende traditionele, conservatieve theologie (scholastiek). Toch was de universiteit daar in die tijd wel de plek waar vele stromingen en opvattingen samenkwamen, en botsten. Er waren ook andere geluiden te horen dan die van de starre scholastiek. Met name die van het literaire humanisme trokken hem aan. Let wel het humanisme was in die tijd wat anders dan het huidige (atheïstische) humanisme. Het was toen de geestesstroming die hoorde bij de zogenaamde
Renaissance die begon in de 14e eeuw en die elke vorm van kennis wilde baseren op de literatuur en cultuur van de klassieke oudheid. Het was, theologisch gezien, geen atheïstisch maar een bijbels humanisme. De aanhangers ervan worden ook wel christen-humanisten genoemd. Erasmus zocht en vond aansluiting bij die aanhangers, onder wie Robert Gaguin. Voor deze vooraanstaande humanist leverde hij teksten aan die gepubliceerd werden. Zo verwierf Erasmus bekendheid bij een breder publiek. In 1896 werd zijn eerste eigen boekje, een bundel met Latijnse gedichten, gedrukt en uitgegeven.
Een probleem voor de student was wel het levensonderhoud. Hij verdiende wat met het geven van onderricht aan gefortuneerde jongelieden. En hij werkte ondertussen aan geschriften die hij hoopte uit te geven. Eén van zijn pupillen was de jonge Lord Mountjoy, William Blout.
Naar Engeland en weer terug
Erasmus overwoog in 1499 naar Bologna te vertrekken, maar op verzoek van Moutjoy ging hij mee naar Engeland. Zo wist hij zich als letterkundige en leraar beschermd door een broodheer. Hij had daar onder anderen contact met de humanist en staatsman Thomas More; de twee werden vrienden voor het leven. Mountjoy zette de studie voort in Oxford, dus daarheen vertrok toen ook Erasmus. Hij kwam er in contact met de christen-humanist en theoloog John Colet. Deze inspireerde Erasmus tot zijn eerste godgeleerd geschrift. Hij is dan nog steeds vooral een letterkundige en geen godgeleerde. Wel valt er sinds zijn contact met Colet een geleidelijke overgang waar te nemen van een letterkundige naar een theologische geesteshouding (Huizinga, p. 50). De Engelse humanist spoorde hem aan om, net als hijzelf, zich ook bezig te gaan houden met het verklaren van Bijbelboeken. Maar Erasmus besefte dat hij dan eerst de grondteksten (Hebreeuws en Grieks) beter moest beheersen.
In januari 1500 ging hij al weer terug naar Parijs. Consequentie daarvan was wel, zo bleek onverwacht, dat zijn in Engeland gespaarde geld geen waarde meer had in Parijs, dus had hij daar geen bron van inkomsten. Het deprimeerde hem bijzonder dat hij zich nu eerst weer moest bewijzen om een nieuwe broodheer te krijgen dan wel om anderszins aan de kost te komen. Zijn gevoel van eigenwaarde liep zo een flinke deuk op. Wel werd hij zo ook gedwongen om snel te gaan schrijven om inkomsten te genereren: spoedig verscheen nu zijn
Adagia, een verzameling Griekse en Latijnse spreuken en korte betogen – een van zijn beroemdste werken, zo zou later blijken. Maar dat was later, eerst moest hij nog op een andere manier dan boekverkoop in zijn onderhoud voorzien. Hij deed dat weer als letterkundige, schrijver (secretaris), dichter. Die situatie verbitterde hem, maakte hem wantrouwend en prikkelbaar.
Erasmus trekt rond en verspreidt de klassieke beschaving (1500-1505)
Met de
Adagia verbreidde Erasmus de geest van de klassieke oudheid in een veel breder kring dan gebeurd was door het optreden van de vroege humanisten. “Hij bracht de klassieke geest onder de mensen.” (p. 57); het was niet meer het monopolie van enkele geleerden. Na de Adagia volgden er meer, vergelijkbare, uitgaven; in 1514 bijvoorbeeld de
patabolea, wat kan gelden als een aanvulling op de Adagia. Daarbij kwamen ook handleidingen van grammaticale aard en vertalingen van Griekse schrijvers in het Latijn. Ook werd zijn
Colloquia alom bekend (het werk evolueerde van een eenvoudig leerboekje tot een boek vol levenswijsheden over tal van onderwerpen – van de studie der schone letteren tot het probleem van oorlog en vrede). Hij bracht zo, als typische humanist “de taal der geleerden naar de meer natuurlijke uitdrukkingswijzen van het dagelijks leven”. (p. 59)
Daarbij moet wel de vraag gesteld worden of deze humanisten als Erasmus met hun geschriften, die immers in het Latijn gesteld waren, werkelijk invloed hebben uitgeoefend op de (brede) culture ontwikkeling in hun tijd. Huizinga meent dat ze sowieso wel het internationale karakter van de beschaving verhoogden. Het bracht Erasmus niet dichter bij het volk en omgekeerd, en zeker niet het Hollandse volk, waar hij juist een afkeer van ontwikkelde – hij beschouwde de Hollanders als grof en bekrompen. Hij vervreemde van Holland. Publicatie in de volkstaal paste niet bij deze geleerde. Wat dat betreft was hij bepaald geen Luther (die het Nieuwe Testament van de Bijbel van het Grieks in het Duits vertaalde). Na 1501 heeft hij nooit weer een voet gezet in zijn oude vaderland. Dat wil niet zeggen dat hij alleen maar negatief was over Holland en de Hollanders. (Nota Bene,
de ‘Néderlandse identiteit’ stond toen nog pas in de kinderschoenen.) Als er voor Erasmus al een gevoel van ‘patria’, vaderland, was in groter verband dan Holland, dan waren dat de Bourgondische Nederlanden van die tijd. We moeten aan dát geheel denken als Erasmus naar aanleiding van de troonsbestijging van Karel V schrijft dat hij hoopt dat die gebeurtenis niet alleen gelukkig voor de vorst moge zijn maar “ook voor ons vaderland."
Verblijf op Tournehem; studie Grieks; literaire werkzaamheden
Het is goed te bedenken dat Erasmus nog altijd een rondtrekkende student was, met als thuisbasis het klooster bij Gouda. In 1501 vertrok hij weer uit Parijs – waarbij het uitbreken van de pest daar vooral de aanleiding was – en reisde rond in Holland en Vlaanderen. In juli van dat jaar kwam hij voorlopig tot rust op kasteel Tournehem, tussen Calais en Saint Omer, waar zijn vriend Jacob Batt (Battus) verbleef. Deze was gouverneur van de zoon van de rijke Vrouwe van Veere, Anna van Borselen, die het humanisme een warm hart toedroeg – Batt wist bij haar nog wel eens een financiële bijdrage voor Erasmus te verwerven. In die tijd (1501-1502) besteedde deze veel tijd aan de studie van het Grieks, de grondtaal van het Nieuwe Testament – hij wilde dat deel van de Bijbel beter begrijpen om het correct te kunnen verklaren. Ook verbleef hij in het klooster van Saint Mer, waar hij begon met een van zijn beroemdste werken: het
Enchiridion, een handboek voor een vrome, christelijke levenswandel (het werd in 1504 gepubliceerd). Essentieel daarbij is dat hij zich wil baseren op de zuivere, oorspronkelijke taal. Wat de kerkelijke praktijk betreft geeft hij er in dit geschrift blijk van niet de vorm (de ceremonie) belangrijk te vinden, maar de geloofsinhoud. Hij wordt vooral ook aangesproken door het woord van Paulus: “Gij zijt geroepen tot
vrijheid.” Huizinga: “Hier horen we de leer der christelijke vrijheid die de hervormers weldra zo luid zouden doen klinken.”(p. 68)
Weer naar Parijs en Engeland, vertrek naar Italië
Het voorzien in zijn levensonderhoud was voor Erasmus een doorlopende
struggle for life. Hij kon als letterkundige wel inkomsten verwerven met werk als vertaler of secretaris (hij beheerste immers zowel het Latijn als het Grieks uitstekend), en dat deed hij dus ook wel, maar daarin vond hij geen voldoening. Hij wilde studeren om meer te leren, om nog zuiverder de (klassieke) talen te beheersen en de klassieke werken te doorgronden. Doorlopend had hij gebrek aan voldoende middelen. Hij kon niet beschikken over een beneficie / prebende (toegekende inkomsten voortgekomen uit kerkelijke goederen, meestal een vaste rente) die hem in staat stelde zorgeloos te kunnen studeren. Hij was gedwongen studie met werk te combineren. Dat hij in 1502, na de dood van Battus, een leerstoel aan de in 1425 gestichte universiteit te Leuven kon bekleden was dus een uitkomst. Maar ongetwijfeld was hij bang dat hij dan te weinig tijd voor studie zou hebben, want hij sloeg dat mooie aanbod af…
Hij verrichtte enig schrijfwerk (om wat te verdienen) en vertrok toen in 1504 weer naar Parijs om zich geheel te wijden aan de studie der godgeleerdheid. Echter, spoedig verliet hij Parijs al weer om naar Engeland te gaan. Waarom hij dat deed, is niet echt duidelijk. Zelf noemt hij als reden: geldgebrek. In Engeland vertoefde hij bij vrienden, waaronder Mountjoy. Hij hoopte op een prebende van de Engelse koning. Dat ging echter niet door. Toen deed zich echter wel onverwacht de gelegenheid voor om de reis te maken waar hij al zo lang haar had uitgezien: de reis naar Italië. Hij ging erheen als meester/studiebegeleider van de twee zonen van lijfarts Boerio van de Engelse koning Hendrik VII. Zo was hij In juni 1506 hij weer terug in Frankrijk. Daar maakte hij van de gelegenheid gebruik verschillende door hem op schrift gesteld werken naar de drukker te brengen. Hij was nu al met al een bekend en gezocht geleerde geworden. Nog ’t zelfde jaar trok hij, met zijn pupillen, verder naar Italië.
Erasmus in Italië en Engeland(1506-1514); ontstaan van de Lof der Zotheid
In Turijn kreeg Erasmus op 4 september 1506 de graad van doctor in de Theologie uitgereikt. Zijn brieven uit die tijd geven niet de indruk dat hij er vereerd mee was. Het doel van zijn reis was ook niet Turijn, maar Boulogna. Daar begeleidde hij de jonge Boerio’s bij hun studie aan de universiteit. Zelf werkte hij er onderwijl aan vertalingen van oude klassieken (Plautus, Seneca) en aan de uitbreiding van zijn Adagia. In 1508 was de herziene uitgave klaar. Dankzij de (toen vrij recente) uitvinding van de boekdrukkunst kon dit werk – en hetzelfde geldt voor zijn andere geschriften – zich relatief snel verbreiden, en daarmee ook zijn humanistische gedachtegoed én zijn roem. (Erasmus was een van de eerste geleerden die voortdurend voor de pers werkten.) En wat voor hem en de humanisten in het algemeen ook belangrijk was: door de techniek van het boekdrukken kon een vertaling van de oude klassieken niet alleen snel maar ook in zúivere vorm verspreid worden.
Dat zijn roem zich verspreidde blijkt wel uit Erasmus’ (tijdelijke) aanstelling, eind 1508, als docent retorische vakken ten bate van een zoon van de koning van Schotland, Jacobus IV. Vervolgens bezocht hij in juli 1508 Rome waar hij als een gevierd auteur door de prelaten werd ontvangen. Diezelfde maand nog vertrok hij naar Engeland – daar was dat jaar de renaissance-vorst Hendrik VIII aan het bewind gekomen en Erasmus werd door de aartsbisschop van Canterbury uitgenodigd zijn werkzaamheden in Engeland voort te zetten, met uitzicht op financiële ondersteuning door de nieuwe vorst.
Lof der Zotheid[/B]
Op reis naar Engeland kreeg Erasmus inspiratie voor het schrijven van wat zijn beroemdste boek zou worden: de
Moriae Encomium of
Laus Stultitiae, beter bekend onder de vertaling van het tweede deel van de titel: Lof der Zotheid. In Engeland kreeg hij onderdak bij Thomas More, daar schreef hij het boek – vandaar dat het eerste deel van de titel (
moros is Grieks voor dwaas) ook gelezen kan worden als een humoristisch bedoelde woordspeling richting zijn vriend. Het geschrift, waarin de Zotheid / Dwaasheid als hoofdpersoon aan het woord is, was bedoeld als scherts en soms bijtende satire over de menselijke dwaasheden. Hoofdthema is de stelling 'Heel het menselijk leven is niets anders dan een spel der zotheid'.
Erasmus zelf achtte het werk niet hoog, maar het werd wel zijn beroemdste en Huizinga meent dat het zijn beste werk is geweest (p. 94).
Twee jaar na het schrijven van de Lof der Zotheid dook Erasmus weer op in Parijs om het werk te laten drukken, waarna hij weer terugging naar Engeland waar hij verbleef in Cambridge, in
Queens College. Hij gaf er colleges Grieks en Theologie. Maar financieel blijft het moeilijk. In die tijd bereidde hij zijn uitgave van het Nieuwe Testament voor. Ook werkte hij aan een herziene uitgave van de Adagia. Het moest in Parijs bij Baddius worden gedrukt. Maar zijn agent vergiste zich: die bracht het naar de drukker Johannes Froben in Bazel, Zwitserland. Dit was het begin van een hechte relatie tussen Erasmus en Froben.
Anti-oorloggeschriften; terug naar Engeland
In 1513 was Erasmus uitgekeken in Cambridge. Hij had het er niet naar zijn zin, hij verdiende weinig en vreesde er (zoals vaker het geval was) een uitbraak van pest. Hij wilde weer terug naar Frankrijk. Echter, oorlog tussen Engeland en Frankrijk verhinderde dat. Dat was de zoveelste keer dat Erasmus tijdens zijn rondreizen gehinderd werd door oorlog. Dat bracht bij hem een diepe afkeer van oorlog teweeg, temeer omdat er – nota bene – ook pausen meededen aan het oorlog voeren. Dat gegeven bracht hem in 1518 tot het schrijven en uitgeven van een scherpe satire – maar wel anoniem: hij besefte maar al te goed dat zo’n satire tot ernstige repercussies van pauselijke zijde kon leiden. Later volgen er meerdere anti-oorloggeschriften.
In 1514 was de oorlog tussen Engeland en Frankrijk weer voorbij en Erasmus vertrok eindelijk naar Frankrijk.
Naar Bazel; laatste fase van de weg naar roem (1514-1517)
In juli 1514 maakte Erasmus de oversteek van Engeland naar Calais. Daar wachtte hem een boodschap van de prior van het klooster te Steyn, waar hij formeel nog altijd aan verbonden was: hij moest terugkeren naar het klooster in Holland. Maar Erasmus wilde niet terug naar Holland en al helemaal niet naar de beslotenheid van het klooster. Hij wil zich in alle vrijheid wijden aan de letteren. Hij vertrok naar Bazel. “Hij wist zich geroepen tot een luisterrijker plaats dan het stille trieste klooster bij Gouda.” (Huizinga p. 106). Via de Zuidelijke Nederlanden reisde hij naar Zwitserland waar hij in de tweede helft van augustus 1514 Bazel bereikte. Zijn eigenlijke doel was daar, bij Froben, de druk te laten verzorgen van de uitgaven waarvoor hij in de achterliggende periode de voorbereidende werkzaamheden had verricht. “Daaronder het materiaal voor zijn lievelingsarbeid, een kritische uitgave van het Nieuwe Testament en van Hieronymus, de arbeid waarmee hij de restauratie der theologie, zijn levenstaak, hoopte te brengen.” (p. 104)
Alle eer in Bazel. Uitgave van Hieronymus en het Nieuwe Testament
In Bazel werd hij door de humanisten daar begroet als het licht der wereld. Als een ‘mede-Duitser’. En Erasmus schreef dat hij nu gearriveerd was in “Mijn Germanië, dat ik tot mijn spijt en schande zo laat heb leren kennen” (p. 106). Weldra was hij aan het werk op de grote drukkerij, “in een omgeving van geleerde mannen, die hem in de schaarse vrije ogenblikken, die hij zich gunde, met hulde en vriendelijkheid overlaadden”. Hij was bezig met diverse werken, maar de voornaamste bleven Hieronymus en het Nieuwe Testament. In 1516 verscheen het werk van Hieronymus in negen delen, waaraan meerdere geleerden hadden meegewerkt, maar Erasmus was de uitgever. Nog meer lag zijn werk over het Nieuwe Testament hem na aan het hart. (Huizinga p. 107). Het was in de loop der jaren van opzet veranderd. Er kwam uiteindelijk in 1516 een uitgave met daarin de Griekse grondtekst gecombineerd met een nieuwe Latijnse vertaling ervan die sterk afweek van de Vulgata (de oude door de Katholieke Kerk gebruikte vertaling van het NT).
Deze uitgaven maakten Erasmus tot “het centrum van de wetenschappelijke beoefening der godgeleerdheid, tevens centrum en toetssteen van klassieke geleerdheid en literaire smaak. Zijn aanzien groeit voortdurend in alle landen, zijn correspondentie neemt verbazend toe” (p.108).
Ontslagen van het kloosterleven
Toch was zijn materiële bestaan niet verzekerd. De jaren 1515-1517 behoren zelfs tot de onrustigste van Erasmus’ leven. Hij bleef uitzien naar een voor hem gunstig en aantrekkelijk ambt. En hij was ondertussen al vijftig jaar. In het voorjaar van 1516 keerde hij terug naar de Nederlanden – zijn werk in Bazel zat er voorlopig op. Hij kreeg nog een prebende te Kortrijk, die hij in geld omgezet kreeg, en nam zijn intrek bij een vriend te Antwerpen. In de zomer dat jaar reisde Erasmus naar Engeland waar hij bij More logeerde. In die tijd werd hij vooral in beslag genomen door de poging om ontheffing van de paus te verkrijgen van de kloostergeloften die hij vroeger had afgelegd. Hij had wel een aantal dispensaties maar hij wilde af van álle geloften die zijn mogelijkheden beperkten om bepaald prebenden en kerkelijke waardigheden, die nu volop naar hem toe vloeiden, vrijelijk te kunnen accepteren. Hij stelde met behulp van de Italiaan Andreas Ammonius, een vriend en net als hij een uitmuntend latinist, een hartstochtelijk pleidooi op aan de paus (Leo X). En met succes: eind januari 1517 ontving hij de zo vurig gewenste schriftelijke verklaring die hem ontsloegen van alle geloften die hem nog bonden aan het kloosterleven – hij had nu de handen vrij om de betrekkingen te accepteren die hem aangeboden werden en die hij ook ambieerde. Er werd hem zelfs steun van pauselijke zijde toegezegd bij het realiseren van zijn beoogde uitgaven inclusief die van het Nieuwe Testament. Van alle kanten kwamen de aanbiedingen binnen.
Erasmus’ roem gevestigd
Na veel wikken en wegen koos hij toch voor een betrekking aan de universiteit in Leuven waar hij in de zomer van 1517 arriveerde. Tijdelijk, zo was eigenlijk de bedoeling, want eigenlijk voelde hij zich niet thuis in de Nederlanden; maar het werden vier jaren (1517-1521). Na een moeizame verovering was Erasmus’ roem nu definitief gevestigd en tot een hoogtepunt gestegen. Hij was nu dé autoriteit op zijn vakgebied, werd alom in de geleerde wereld van West-Europa toegejuicht en overladen met eerbewijzen. Maar er werd ook veel van hem verwacht, zeker van de kant der humanisten en meer in het algemeen van degenen die de kerk wilden hervormen.
Erasmus’ invloed
Erasmus was beroemd geworden is dat ook gebleven – vanwege zijn invloed op de ontwikkeling van theologie en de geesteswetenschappen in het algemeen. Hij was de brenger van “een nieuwe vrijheid van geest, (…), van zuiverheid en een nieuwe harmonie van redelijk, gezond en goed leven” (Huizinga (p. 117). En wat zijn plaats in de ontwikkeling van het humanisme betreft: zijn verbinding van de klassieke oudheid en christelijke geest, die de vader van het humanisme, Petrarca, voor ogen had gestaan en die vervolgens weer uit het oog was verloren, volbracht Erasmus (p. 120).
Kernwoord bij Erasmus is
vrijheid, geestelijke vrijheid. En hij wilde zuiverheid en vernieuwing ook van de Kerk, als vrucht van de klassieke beschaving. Maar een breuk met de moederkerk wilde hij niet. Voor de bekende voormannen van de Reformatie –
Luther,
Calvijn en anderen – is Erasmus’ werk belangrijk geweest. Ze hebben ook gehoopt dat de grote geleerde hun kant zou kiezen, maar dat is niet gebeurd.
Erasmus en de Reformatie
Erasmus wordt wel gerekend tot de zogenaamde voorlopers der Hervorming. In onder meer orthodox-protestantse kringen wordt dat niet zonder meer onderschreven. Er is inderdaad ook veel af te dingen op dat predicaat, al was het alleen maar omdat hij de Rooms-Katholieke Kerk altijd trouw is gebleven. Maar afgezien daarvan, ook qua theologie werd en wordt hij bestreden in die kringen. Het bekendst wat betreft de tegenstelling Erasmus - Reformatie is de controverse tussen Erasmus en Luther. Luther had enerzijds waardering voor het werk van Erasmus, maar had toch ook zijn bedenkingen. Zo schreef hij al in 1519 aan een medestander: “De menselijke dingen wegen hem [Erasmus] meer dan de goddelijke.” Hij heeft ongetwijfeld gehoopt de grote geleerde voor de zaak der Hervorming te winnen en tegelijk moet hij geweten hebben dat er een onoverbrugbare kloof tussen hen beiden was. (Huizinga p. 157-158). In ieder geval, Erasmus hield de boot af; hij wilde geen ruzie in de Kerk. Hij weigerde zich duidelijk voor of tegen Luther uit te spreken – een houding die hem zowel van rooms-katholieke als van protestantse zijde kwalijk is genomen. In 1524 echter wilde Erasmus, mede in verband met de Boerenopstand (waarbij de opstandelingen zich beriepen op Luthers leus over vrijheid), wel duidelijk afstand nemen van de hervormer. In dat jaar publiceerde hij zijn “Verhandeling over de vrije wil”: de mens heeft de vrije wil om Gods genade wel of niet te accepteren. Luther antwoordde daarop in 1525 met het geschrift “Over de geknechte wil”: alleen God is vrij om te kiezen; de mens is afhankelijk van Gods verkiezende genade. (Deze positie ten aanzien van de ‘vrije genade’ werd ook, en dan nog meer uitgesproken, ingenomen door Calvijn). De opvattingen van Erasmus hebben wel weerklank gevonden bij de vrijzinnige protestanten, onder meer de remonstranten.
Erasmus' laatste levensfase
Hoewel hij dus geen partij koos, voelde Erasmus zich niet meer thuis in Leuven; de belangrijkste theologen daar waren na 1517 de felste bestrijders van Luther geworden. Hij verliet dan ook in 1521 Leuven en vertrok naar Bazel waar hij bleef wonen en werken tot 1529 (in die tijd vindt dus ook zijn genoemde twistgeschrijf met Luther plaats). In dat jaar vestigde hij zich in Freiburg. In 1535 keerde hij terug naar Bazel waar hij op 12 juli 1536 overleed. Hij werd er begraven in de Munsterkerk.
Lees verder