Darb al-Arba'in: de slavenhandel in Sudan
De Darb al-Arba'in, de Veertigdaagse Weg, was een eeuwenoude handelsroute die een verbinding vormde tussen Sub-Sahara Afrika en Egypte. Deze route begon in Kobbei (dichtbij Darfur) en liep door de Sahara, langs allerlei oases, naar Assioet in Egypte. Van daaruit volgde de karavaan de Nijl om vervolgens te eindigen in Caïro. De handelaars verkochten ivoor, struisvogelveren en gom, maar voornamelijk slaven. De slaven werden gevangengenomen door middel van goed georganiseerde rooftochten naar gebieden ten zuiden van Darfur. Vanuit Egypte kwamen nieuwe luxeproducten, zoals glas, metaal, kleren van betere kwaliteit, maar vooral ook vuurwapens en paarden terecht in Sub-Sahara Afrika. Volgens historicus O'Fahey was een karavaan van 5000 kamelen niet ongebruikelijk. Ter vergelijking: een gemiddelde karavaan die via de Zijderoute het Ottomaanse rijk bereikte, bestond uit ongeveer 1500 kamelen. Maar hoe werd zo'n immense onderneming nou georganiseerd?
De organisatie van rooftochten
Om te beginnen moesten de slaven ergens vandaan worden gehaald. Dat gebeurde door middel van georganiseerde rooftochten, genaamd 'ghazwa' of 'salatiya'. In principe kon iedereen in het Sultanaat Darfur bij de sultan zo'n ghazwa aanvragen en die kon dat verzoek al dan niet goedkeuren. Bij goedkeuring kreeg de aanvrager de leiding over de rooftocht en moest hij leden en financiering voor zijn expeditie zien te vinden. De financiering werd geregeld door afspraken met de handelaars van de karavaan; zij namen een deel van de kosten van de expeditie voor hun rekening en in ruil daarvoor kregen zij een deel van de slaven. Alleen mensen met een reputatie konden in de praktijk genoeg expeditieleden en financieringen regelen. Waarschijnlijk waren er zelfs mensen die er hun beroep van maakten om dit soort rooftochten te leiden.
Als dit was geregeld, kreeg de leider een bepaalde stam als doelwit toegewezen en tevens werd voor hem bepaald welke route hij moest nemen. Deze bevoegdheid lag bij de sultan. De slachtoffers waren meestal de niet-islamitische stammen die ten zuiden van Darfur leefden, in Dar Fartit, het huidige noorden van Zuid-Soedan. Als de route was uitgestippeld en het doelwit was bepaald, konden de expeditieleden bijeenkomen aan de grens van het sultanaat. Zodra de expeditie zich buiten de grenzen van het sultanaat bevond, kreeg de leider van de expeditie de titel 'sultan al-ghazwa' en hij kreeg ook evenveel macht als de sultan van Darfur. De rest van het gezelschap werd eveneens hiërarchisch ingedeeld naar voorbeeld van het sultanaat.
Als de rooftocht weer was teruggekeerd, werd de buit verdeeld. De handelaars kregen het afgesproken aantal slaven en de leider van de expeditie moest de sultan en alle hovelingen die zijn verzoek steunden, bedanken met slaven uit zijn eigen aandeel. Een deel van deze slaven bleven in Darfur en werden hier aan het werk gezet op het land, in het bestuur, als soldaat of als eunuch. De rest werd verkocht.
De sultan en de handelaars
De grootschaligheid van zo'n karavaan maakte het voor kleine handelaars niet rendabel om deel te nemen aan de slavenhandel en aangezien er niet veel rijke handelaars waren, was de groep handelaars vrij klein. Volgens W.G. Browne - een Brit die aan het einde van de 18e eeuw de karavaan volgde en dit vastlegde in een verslag - telde een gemiddelde karavaan ongeveer 200 tot 250 handelaars en daarvan waren er ongeveer 50 afkomstig uit Egypte. Uit het volgende citaat van Browne blijkt dat ook nog een groot deel van deze handelaars in opdracht van de sultan handelde, waardoor de sultan dus vrijwel een monopolie had: "The king is chief merchant in the country, and not only dispatches with every caravan to Egypt a great quantity of his own merchandise, but also employs his slaves and dependents to trade with the goods of Egypt, on his own account, in the countries adjacent to Soudan."
Wanneer de handelaars zich in Kobbei hadden verzameld en de karavaan klaar was om te vertrekken, moest het signaal van de sultan worden afgewacht, want niemand mocht de stad verlaten zonder zijn uitdrukkelijke toestemming. De karavaan werd geleid door de khabir, de hoofdhandelaar. Hij werd aangesteld door de sultan en hij kreeg, naast zeggenschap over de karavaan, ook bevoegdheden om, namens de sultan, de politieke en commerciële relaties met Egypte te onderhouden. Verder moest de khabir belastingen op alle verkochte producten uit de karavaan innen. Met die belastingen moest hij vervolgens luxeproducten voor de sultan kopen.
De karavaan vertrekt
De route begon in Kobbei en trok via de Selima oase naar de oase bij Bir-El-Mahla, waarna de karavaan vertrok naar Beiris en vervolgens Kharga. Vanuit Kharga ging de route naar Assioet. Vanaf dat punt verliep het transport per schip via de Nijl naar Caïro. De route die de karavaan aflegde was relatief veilig. De meeste bedoeïenenstammen ten noorden van Darfur waren inmiddels onderworpen en zij kwamen zelden in opstand. Enkel de stammen van de Muggrebinen en de Cubba-Beesh vormden zo nu en dan problemen. De Muggrebinen werden vaak omgekocht door de handelaars, maar de Cubba-Beesh stonden erom bekend de kleine karavanen in de buurt van Bir-El-Malha (tegenwoordig de El 'Atrun-oase) te beroven.
Caïro: het eindpunt van de route
Eenmaal aangekomen in Caïro kwam een deel van de slaven terecht bij de ‘Wakalat al-Jallaba,’ (de reizende karavaanhandelaars) een markt speciaal voor de handel tussen Egypte en Soedan. Naast de slaven kon je hier dus ook de luxeproducten vinden die onder andere voor Darfur bestemd waren. De meeste slaven werden hier door speciale makelaars verkocht. Zij waren verbonden aan de markt en zij zorgden er tevens voor dat de belasting aan de juiste mensen werd betaald. In het geval van Darfur was dat dus aan de khabir. In hoeverre de makelaars verbonden waren aan de karavaan uit Darfur is onduidelijk, maar het spreekt voor zich dat zij contact met elkaar hadden aangezien de makelaar op z’n minst op de hoogte was van de regels omtrent belastingen. De naam ‘reizende karavaanhandelaars’ suggereert wel dat zij betrokken waren bij de karavaan. Tevens wekken de naam en de werkwijze ook de indruk dat het een soort gilde was, maar hoe de vork precies in de steel zat, blijft helaas onduidelijk.
Het einde van de route
Historicus R.A. Austen verzamelde een reeks redelijk betrouwbare getallen uit primaire bronnen en verwerkte ze in tabellen. Uit die tabellen blijkt dat er in Caïro in het jaar 1788 ongeveer 4000 slaven uit Darfur arriveerden. In Assioet arriveerden er in 1799 tussen 5000 en de 6000 slaven uit Darfur. De slavenhandel vanuit Darfur bleef toenemen en bereikte pas na 1820 haar hoogtepunt.
Hoewel de sultans van Darfur in eerste instantie deze handelsroute zouden gebruiken om hun eigen macht te versterken, zou het succes van de handelsroute uiteindelijk voor de ondergang van het Sultanaat van Darfur zorgen. De handelaars werden uiteindelijk dermate rijk dat zij privélegers konden kopen en hun eigen expedities konden organiseren. Hiermee werd de sultan overbodig. Tegelijkertijd wilden de Ottomaanse gouverneurs van Egypte graag hun invloed ten zuiden van Egypte uitbreiden om de instroom van slaven te kunnen controleren. Dit bracht hen in conflict met de sultans van Darfur. Uiteindelijk zou het Sultanaat van Darfur in 1874 worden definitief ten onder gaan aan deze conflicten. In 1899 zouden de Britten zich vestigen in Sudan, waarna slavernij werd afgeschaft. Hiermee verloor de handelsroute haar belangrijkste 'handelswaar' en daarmee ook haar belang.