Doopsgezinden in Ulrum en Houwerzijl - getalsvermindering
In de achttiende eeuw deed zich een opvallende achteruitgang voor in aantal leden van de doopsgezinde gemeenten in Nederland. Dat gold ook voor de ‘strengen’ onder hen (ook wel fijne mennisten genoemd). Wel heel duidelijk gold de achteruitgang voor de gemeenten van de z strenge zogeheten Oud-Vlamingen in Ulrum en Houwerzijl (Noord-Groningen). Verschillende oorzaken zijn daarvoor te noemen, zoals toenemend rationalisme en liberalisme in die periode, het verlangen om dezelfde rechten te bezitten als de gereformeerden (hervormden) en dus ook overheidsambten te mogen bekleden, toename van het aantal gemengde huwelijken, gebrek aan leraren, een verleden van vele scheuringen in de gemeenten.
Inhoud
Getalsvermindering in de achttiende eeuw
Het algemene beeld van de vermindering van het aantal doopsgezinden is als volgt. In 1700 waren er in Nederland misschien wel 160.000 doopsgezinden; in 1837 nog 32.000. En dat terwijl de totale bevolking in die periode toenam. De achteruitgang, al begonnen eind zestiende eeuw, was het sterkst in de achttiende eeuw. Een groot aantal gemeenten (100 stuks) verdween geheel.
Over zo’n opmerkelijke getalsvermindering is vanzelfsprekend veel nagedacht en geschreven, met name door doopsgezinde kerkhistorici. Men verschilde (en verschilt) daarbij nogal eens van mening over de oorzaken van het verschijnsel. We willen hier die discussie niet in kaart brengen, maar wel de meest genoemde oorzaken, die gelden voor de achttiende eeuw, op een rijtje zetten.
Toenemend rationalisme en liberalisme en verregaande verdraagzaamheid
Daardoor werd er steeds minder streng vastgehouden aan de oude opvattingen over leer en leven. Het gevolg was dat dan vaak zowel de
vrijzinnigen als de rechtzinnigen afhaakten. De eersten omdat ze geen reden meer zagen zich niet aan te sluiten bij een gereformeerde kerk – we handhaven voor de leden der Nederlandse volkskerk in de achttiende eeuw de term ‘gereformeerden’ in plaats van de term ‘hervormden die in de loop der achttiende eeuw in zwang kwam – of bij een remonstrantse kerk. De laatsten haakten nogal eens af omdat ze zich liever aansloten bij een orthodoxe gereformeerde kerk dan met ‘afvallige’ geloofsgenoten te blijven verkeren.
De vele scheuringen en herenigingen die er in het verleden plaatshadden
Een scheuring van een gemeente kon tot gevolg hebben dat er twee groepen ontstonden die ieder voor zich zo weinig leden hadden dat ze niet zelfstandig meer konden bestaan. Spoedig was er dan helemaal geen doopsgezinde gemeente meer in een bepaalde plaats. Probeerde men tot een hereniging te komen dan waren er altijd leden die een overgang tot de gereformeerden prefereerden boven een samengaan met de vroegere broeders en zusters.
Het verlangen een overheidsambt te bekleden
Veel doopsgezinden, zeker de 'strengen' onder hen, wilden niet in dienst staan van de overheid, want de overheid praktiseerde het eedzweren en had soldaten in dienst (die geweld pleegden), terwijl dopersen principieel tegen het zweren door middel van een eed-afleggen en tegen het toepassen van geweld waren (trouwens, als ze niet zo principieel waren was het nog niet zo vanzelfsprekend dat ze voor een overheidsambt in aanmerking kwamen omdat ze bij een officieel niet-toegestane kerk behoorden). Het ligt voor de hand om aan te nemen dat een substantieel aantal doopsgezinden bereid was gereformeerd te worden om voor het bekleden van een overheidsambt in aanmerking te kunnen komen.
Het verhuizen vanwege economische omstandigheden en gebrek aan leraren
Veel doopsgezinden waren werkzaam in handel en schaapvaart. Toen achteruitgang van die tak van bedrijvigheid sommige steden tot verval bracht, werden vele gemeenten (met name in Friesland en Noord-Holland) aanmerkelijk gedund, omdat de leden ervan naar plaatsen elders in het land trokken. Het was niet zo vanzelfsprekend dat daar dan een doopsgezinde gemeente was van hun eigen richting - als er überhaupt al een doopsgezinde gemeente bestond in die plaats of directe omgeving.
Het gebrek aan leraren
De financiële staat van sommige gemeenten liet niet toe een bezoldigde leraar te beroepen als er geen ‘liefdeprediker’ meer voor handen was (iets wat steeds vaker voorkwam in de achttiende eeuw) of als deze niet meer naar behoren kon functioneren. In Houwerzij en Ulrum speelde dat een belangrijke rol bij het verdwijnen daar van
de gemeenten der Oude Vlamingen.
Het toenemen van het aantal gemengde huwelijken
Het hing, zoals meer van bovengenoemde zaken, samen met de algehele verslapping der tucht. Uit gegevens die bekend zijn van doopsgezinden in Houwerzijl en Ulrum blijkt dat een huwelijk van een doopsgezinde en een gereformeerde nogal eens tot gevolg had dat in ieder geval de uit de verbintenis geboren kinderen gereformeerd werden. Elders zal het wel niet anders geweest zijn.
Slijtage
Bovengenoemde oorzaken van ‘slijtage an de mennisterij’ (de uitdrukking is van de dames Wolff en Deken) golden voor alle doopsgezinde richtingen, dus ook voor de Groninger Oude Vlamingen. Toch is niet meer dan een algemeen beeld geschetst dat soms helemaal niet of slechts gedeeltelijk klopt met de verschillende plaatselijke ontwikkelingen.
Een onderzoek betreffende Ulrum en Houwerzijl laat bijvoorbeeld zien dat doopsgezinden zich heus niet altijd zo vanzelfsprekend – zeker niet als groep - aansloten bij de gereformeerden.
Lees verder