Noordse mythologie: de negen werelden
Volgens de Noordse mythologie werden de aarde en het heelal geschapen door de drie eerste goden, Odin, Vili en Vé, die hiervoor het lichaam van de eerste oerreus Ymir gebruikten. Nadat de goden de aarde en het heelal hadden geschapen, schiepen ze achtereenvolgens negen verschillende werelden. Ieder van deze negen werelden behoorde toe aan een bepaalde groep mensen, goden of mythische wezens. Het geheel van deze negen werelden werd 'bijeengehouden' door de levensboom Yggdrasil. Haar wortels waren gelegen in de onderste wereld, haar kruin reikte tot in de godenwereld en haar takken omvatten de overigen werelden.
Inhoud
De indeling van de negen werelden volgens de Noordse mythologie /
Bron: Ben Pirard, Wikimedia Commons (CC BY-SA-3.0)De negen werelden
Volgens de Noordse mythologie bestonden de aarde en het heelal uit negen verschillende werelden, die ieder hun eigen plaats hadden. De hoogste wereld was de wereld van de goden, Asgaard, gevolgd door de wereld van de Alven, Alfheim. Ter hoogte van de aarde was de mensenwereld Midgard gelegen, met daaronder de wereld van de nachtelfen: Svartalfheim. De wereld waar je liever niet wilde eindigen was Helheim, gelegen aan de wortels van Yggdrasil. Tussen Alfheim en Midgard waren Niflheim en Jötunheim gelegen. Niflheim lag ten noorden van Midgard, Jötunheim ten oosten. Tussen Midgard en Svartalfheim lagen de laatste twee werelden: Vanaheim en Muspelheim. Muspelheim lag ten zuiden van Midgard en Vanaheim ten westen.
Asgaard: de wereld van de goden
Veruit de belangrijkste van de negen werelden was Asgaard, de wereld waar de volgelingen van oppergod Odin en Odin zelf woonden. Om de Asen (goden) en Asinnen (godinnen) te beschermen werd er om Asgaard een metershoge muur gebouwd, waardoor de wereld alleen te bereiken was via Bifröst (regenboogbrug) die was gelegen tussen Asgaard en Midgard (middenrijk). De brug werd echter streng bewaakt door Heimdall, de wachter van de goden die zowel overdag als 's nachts kilometers ver kon kijken.
Een voorstelling van Walhalla door Max Brückner, uit 1896 /
Bron: Max Brückner (1836-1919), Wikimedia Commons (Publiek domein)
Walhalla
In Valaskjálf, één van de verblijfsplaatsen van Odin, was het beroemde Walhalla gelegen. Het bereiken van Walhalla – letterlijk vertaald: Wal (gevallenen) halla (zaal) – was, met name voor de Vikingen, de hoogst haalbare eer en het ultieme streven voor een sterveling. Wanneer een krijger dapper stierf op het slagveld en door Odins Walkuren (strijdmaagden) werd uitgekozen om zijn eeuwige leven door te brengen in Walhalla, kon zich verheugen op een dagelijkse vechtpartij, volop eten en drinken en iedere avond feest vieren. Al dit vechten was overigens niet voor niets. Onder leiding van Odin zouden de Einherjar (Eén-overwinnaars) op Ragnarök voor het laatst ten strijde trekken in hun laatste gevecht ooit tegen de reuzen.
Mythische bouwwerken
In Asgaard stonden vele belangrijke verblijfsplaatsen en paleizen die toebehoorden aan de goden. Vele van deze verblijfplaatsen speelden, op de één of andere manier, een belangrijke rol in de Noordse mythologie. Enkele belangrijke (verblijf)plaatsen in Asgaard:
- Valaskjálf herbergde niet alleen Walhalla, maar ook de zaal Gladsheimr; de verblijfszaal van de goden en de plaats waar Odins troon Hlidskjalf stond. Odins troon was zo hoog dat hij van daaruit alle negen werelden kon overzien
- De burcht Folkvangr (volksplein) behoorde toe aan Freya (vrouwe), de godin van de vruchtbaarheid, liefde en wellust Gesneuvelde strijders die door de Walkuren niet werden geselecteerd voor Walhalla mochten hun eeuwig leven slijten in Freya's hal Sessrumnir (zitplaats) en de rest van hun tijd luister naar liefdesliederen
- Net als de Asen hadden ook de Asinnen een eigen verblijfsplaats; Vingólf (aangenaam verblijf óf wijnhal). In tegenstelling tot Gladsheimr is er over Vingólf weinig bekend
- Paleis Breidablik (breedglans) werd bewoond door Badr, de god van het licht, lente, wijsheid en welsprekendheid. Zolang Baldr leefde had zijn paleis de taak om de wereld van licht te voorzien
- Glitnir (stralend) was de verblijfszaal van Forseti, de god van het recht, de vrede en de waarheid. Forseti's paleis stond symbool voor het belang dat men hecht aan discussie in de Noordse cultuur
- Het paleis van wachter Heimdall was gelegen aan de voet van Bifröst en werd Himinbjörg (hemelberg) genoemd
- Om het paleis van de godin Saga, Sökkvabekkr (dieptebeek), stroomden een beek die de drinker onsterfelijkheid en de kunst van het dichten verschafte. Saga werd hierom gezien als de godin van het water, de verhalen en legendes
Alfheim: de wereld van de Alven
Ook Alfheim, het land van de Alven, was gelegen in de 'bovenwereld'. In de Noordse mythologie waren Alven lichtelfen (ook wel natuurgeesten) die niet alleen uitzonderlijk mooi waren maar ook de zichtbare vruchtbaarheid van de natuur vertegenwoordigden. Dankzij hen werd de natuur weer tot leven gewekt na bijvoorbeeld een brand of als de lente aanbrak. Naast de Alven woonden ook Freyr (heer), de Noordse god van de mannelijke seksualiteit en vruchtbaarheid, in Alfheim omdat hij de wereld had gekregen als tandgift. Waarom Freyr Alfheim kreeg of van wie is niet duidelijk. De verblijfplaats/hal van de Alven werd Ljossalfheimr genoemd.
Midgard: de wereld van de mensen
Midgard (middenrijk) was gelegen in het midden van Yggdrasil en behoorde toe aan de mensen. Net als de goden moesten ook de mensen beschermd wordend tegen de reuzen en daarom hadden Odin, Vili en Vé een wal gemaakt uit de wenkbrauwen van Ymir, welke de mensenwereld scheidde van Jötunheim.
De Midgardslang
Midgard werd omringd door een slang, die zo lang was dat ze makkelijk in haar eigen staart kon bijten. Wanneer de Midgardslang dit deed schudde ze van woede en veroorzaakte zo aardbevingen. De Midgardslang speelde ook een belangrijke rol in Ragnarök. Op deze dag des onheils zou de zee gaan koken waardoor de slang werd gedwongen aan land te gaan. Aan land gekomen zou zij dit overspoelen met haar gif waardoor Midgard compleet zou worden vernietigd en in zee zou zinken.
Svartalfheim & de nachtelfen
Svartalfheim was de wereld van de kwaadaardige svartalfer: zwarte elfen. Deze zwarte elfen, ook wel nachtelfen genoemd, waren de tegenhangers van de Noordse lichtelfen. De svartalfer zagen eruit als mensen, maar waren kwaadaardig en, volgens de verhalen, zo zwart als de nacht. De Noordse nachtelfen moeten niet verward worden met de Noordse dwergen (Nidavellir), die goedaardig zijn en de goden goedgezind. Ondanks dat de svartalfer kwaadaardig waren smeedden zij wel de ketting die de Asen in staat stelden om de mythische wolf Fenrir te kunnen binden.
Een mogelijke voorstelling van Helheim /
Bron: Lorenz Frølich, Wikimedia Commons (Publiek domein)Helheim: de wereld van de gewone doden
Helheim was de wereld en verblijfplaats van Hel, de godin van de onderwereld, en de plaats waar mensen terecht kwamen die een gewone/natuurlijke dood waren gestorven. Ook eedbrekers, een grote misdaad bij de Oudnoorse volkeren, mochten zich 'verheugen' op een eeuwig leven in Helheim. De verblijfplaats had een dak van slangen die voortduren gif druppelden op de mensen die er woonden en het was er vreselijk koud. Bovendien liepen de inwoners van Helheim door rivieren van bloed en moesten ze oppassen dat ze niet zouden verdwalen in de duizenden hallen die er waren.
De hel
Iedereen mocht Helheim binnen komen, maar om te voorkomen dat men weer terugkeerden naar hun eigen wereld waren er diverse maatregelen genomen. Zo werd Helheim omringt door de ijskoude rivier Gjöll, die werd gevoed door de bron Hvergelmir (ruisende ketel) uit Niflheim. De enige manier om Gjöll over te steken was via de gouden brug, maar deze werd bewaakt door de reuzin Móðguðr en haar monsterlijke hellehond Garmr. Eedbrekers kregen een speciale behandeling. Nadat zij bij binnenkomst aan stukken waren gescheurd door wolven werden zij opgegeten door het nageslacht van de draak Níðhöggr.
Niflheim & de ijsreuzen
Niflheim was de wereld van de ijsreuzen en, samen met Muspelheim, de enige wereld die bestond voor het ontstaan van de aarde en het heelal. In Niflheim was de bron van Hvergelmir (ruisende ketel) gelegen en deze voedde op haar beurt een elftal giftige rivieren; gezamenlijk Elivágar (storm golven) genoemd. Door de kou in Niflheim bevroren de Elivágar en toen het ijs uiteindelijk in aanraking kwam met het vuur van Muspelheim, ontstond uit het smeltwater het eerste levende wezen. Deze oerreus was niet alleen de stamvader van ons allemaal, maar ook de stamvader van de ijsreuzen die woonachtig waren in Niflheim.
Vanaheim: de wereld van Wanen
Waar Odin en zijn volgelingen woonachtig waren in Asgaard, 'woonden' Vili en Vé en hun volgelingen in Vanaheim. Al was wonen vermoedelijk niet het juiste woord. Vili en Vé waren hun eigen weg gegaan nadat zij, samen met Odin, de aarde, het heelal en de negen werelden hadden geschapen. Odin was nog niet tevreden, maar Vili en Vé wel en zij wilden gaan rondtrekken in hun schepping. De Wanen verbleven hierdoor vrijwel nooit op dezelfde plaats en vermoedelijk is dit ook de reden dat er vrij weinig bekend is over Vanaheim.
Jötunheim: de wereld van de reuzen
Jötunheim was de wereld van de Jötun (reuzen), maar niet de eerste plaats waar zij woonden. De oerreus Ymir kwam ter wereld op de Vigrid; de vlakte waar het eerste leven ontstond en ook de eindstrijd, Ragnarök, zou worden uitgevochten. Toen Ymir echter werd vermoord door Odin, Vili en Vé - zodat zij uit zijn lichaam de wereld en het heelal konden schapen - verdronken alle reuzen, op twee na, in Ymir's levenssap.
Een nieuwe wereld
De twee overlevenden, Ymirs kleinzoon Bergelmir en zijn vrouw, hadden zich in veiligheid weten te brengen door weg te varen in een holle boomstam. Toen ze voet aan land zette in een wereld die enige tijd later de naam Jötunheim zou krijgen brachten zij daar een heel nieuw geslacht aan reuzen voort. Deze nieuwe generatie koesterde een diepe haat tegen Odin en zijn volgelingen, de Asen en Asinnen, omdat zij hem verantwoordelijk hielden voor de moord op Ymir.
Útgard & Þrymheim
Net als in Asgaard waren ook in Jötunheim diverse belangrijke plaatsen gelegen, zoals Útgard (buitenplaats) en Þrymheim (huis van rumoer). De burcht Útgard was gelegen aan het verre uiteinde van Jötunheim en de plek waar de Jötun het grootste deel van hun tijd door brachten. Volgens de verhalen was het er donker en vermoedelijk ook koud, want reuzen versteenden als ze in het zonlicht kwamen. Þrymheim was het paleis van Þrymr, de koning van de rijp- en ijsreuzen die bekend werd omdat hij Thors hamer, Mjöllnir, in handen wist te krijgen. Ook de koning van de steenreuzen, Thjazi, was woonachtig in Þrymheim.
Muspelheim: de wereld van de vuurreuzen
In Muspelheim (vlamland) woonden de nakomelingen van de Eldjötnar (vuurreuzen) Muspel en Surt (zwart), die vermoedelijk één en dezelfde persoon waren. Zo werden beide reuzen gezien als een personificatie van het vuur en was Muspel een synoniem voor Muspelheim. Over Muspel is niet veel bekend maar over Surt, en zijn vlammende zwaard Surtalogi, des te meer.
De wereldbrand
Surt, Surtalogi en de vuurreuzen speelden een belangrijke rol in de Noordse mythologie omdat zij verantwoordelijk waren voor Ragnarök: het einde van de goden en de wereld. Toen Surt en zijn troepen ten strijden trokken maar het hen niet lukten om Asgaard binnen te komen, werd Surt zo boos dat hij met zijn vlammende zwaard vonken in het rond slingerde en de wereld in brand zetten. Deze brand betekende overigens niet het einde van de wereld. Enkele goden waren in staat Ragnarök te overleven en zouden een nieuwe, betere wereld stichten waar geen ruimte was voor kwaad of kwaadaardige wezens.