Tweede Wereldoorlog: Pieterburen in oorlogstijd
In De Marne waren in oorlogstijd twee dorpen waar de Duitse bezetters een garnizoen ondergebracht hadden: de havenplaats Zoutkamp en het dicht bij de noordkust gelegen Pieterburen. Dat was ongetwijfeld vanwege de kustbewaking, want waar elders bunkers gebouwd waren - ook in het naburige Friesland -ontbraken die langs de Groninger zeekust. Twee bewoners van Pieterburen vertellen uit eigen ervaring wat er toen zoal in hun dorp gebeurde.
Paize en Van Hoorn
Onze bronnen voor het verhaal over Pieterburen in oorlogstijd waren de heren O.J. Paize en T.G. van Hoorn.
Omke Paize werd geboren in 1917 in de buurtschap Wierhuizen bij Pieterburen. Hij woonde er tot 1955. Zijn ader verdiende de kost als landarbeider. Omke werd, toen hij van de lagere school kwam, ook landarbeider. In de jaren 1937-1938 zat hij in dienst ‘voor zijn nummer’. In 1939 werd hij opgeroepen voor militaire dienst vanwege de mobilisatie. Hij maakte dus als militair de oorlogsdagen ’40 mee; in de buurt van Rotterdam, om precies te zijn. Tijdens zijn krijgsgevangenschap was hij in juni/juli met verlof in Pieterburen. Dat mocht als je beloofde weer terug te komen en dat deed je dan ook, omdat er anders kans was dat je kameraden er nadelige gevolgen van zouden ondervinden. In Pieterburen kwam hem ter ore dat er een mogelijkheid was voor landarbeiders om groot verlof krijgen. Paize verkreeg de benodigde papieren van de boer waar hij werkte en van de burgemeester van de gemeente (Eenrum) en zo kon hij weer bij z’n oude werkgever aan de slag.
Tammo Gerhard van Hoorn, geboren in 1914, woonde in dezelfde buurtschap als Paize, maar in een andere situatie: hij woonde en werkte in de oorlogstijd thuis op de boerderij “Nieuw Deikum”, een groot bedrijf met landerijen tot aan het wad. Vijf vaste arbeiders waren er en daarbij nog een drietal seizoenarbeiders die elk jaar vanuit de Friese woudenstreek overkwamen.
Van Hoorn was niet in militaire dienst bij het begin van de oorlog, maar moest wel opdraven om diensten voor de luchtbescherming te verrichten; dat stelde, volgens eigen zeggen, echter weinig voor.
Onderkomen van het Duitse garnizoen in Pieterburen
Toen de oorlog uitbrak, zo weet Van Hoorn, trok er een groep Duitse soldaten vanaf Delfzijl zo dicht mogelijk langs de kust naar het westen, want dan hadden ze het minst last van opgeblazen bruggen. Zo kwamen ze ook in de buurt van Pieterburen, maar ze gingen door naar boerderij Bokum (bij Kloosterburen). De reden daarvan werd naderhand duidelijk: de groep stond onder leiding van een soldaat die voor de oorlog voluntair was geweest op Bocum.
En verder merkte men op Nieuw Deikum niets van een oorlog in die meidagen - het dagelijks leven ging gewoon door.
Ook van een bezettingsmacht was eerst geen sprake; de Duitsers hadden kwartier gemaakt in het naburige Kloosterburen. Later vestigden ze zich in Pieterburen. Ze namen daar hun intrek in een grote witte villa op de hoek van de Wiebenerweg en de Hoofdstraat (tegenwoordig staat er een bungalow). De villa was tot kort voor die tijd bewoond geweest door Derk Rijpkes Bouwman. Deze was tot zijn dood eigenaar van de boerderij die gelegen is naast Nieuw Deikum (thans familie Hamminga); bovendien was hij de stief-grootvader van Tammo van Hoorn. Na het overlijden van Bouwman, in 1942, had G. Boerma het gekocht van de erven. Echter, voor Boerma er zijn intrek in kon nemen, was de villa door de Duitsers gevorderd. Geen wonder: het pand was groot, het lag strategisch op een hoekpunt met veel uitzicht, en in de ruime kelders konden cellen ingericht worden. Ter completering van het geheel, werd er een hoge afrastering van prikkeldraad omheen gebouw.
Het aantal soldaten dat er gehuisvest was, varieerde; het waren er vaak wel een achttiental.
De bezetters
De bevolking had in het gewone dagelijkse leven niet veel last van de Duitse soldaten. Wel maakten de soldaten er veel werk van onderduikers op te sporen. Daaraan bewaart Paize nog een navrante herinnering. Toen zijn vader begraven werd, in november 1943, passeerden twee Duitse soldaten met een arrestant de rouwstoet. De arrestant was de zoon van iemand die meeliep in de stoet. De jongen werd naar de villa gebracht om vervolgens in Duitsland te werk gesteld te worden (hij is trouwens later wel teruggekomen).
Er waren soldaten bij die, naar het gevoel der dorpelingen, fanatiek bezig waren met hun werk en die je maar liever uit de weg ging. Maar er waren ook ‘gewone boerenjongens van net over de grens’ die wel eens een praatje wilden maken; als beide partijen ‘plat’ praatten dan ging dat ook best. Bovendien waren er mannen bij die ook liever geen soldaat wilden zijn, maar die wel moesten; vooral onder de ouderen kwam je die tegen.
De Duitsers handhaafden voor de eigen soldaten een uiterst streng gezag. Zo deed het verhaal de ronde in het dorp dat er een jonge soldaat was bestraft die een koe had gemolken om z’n dorst te lessen. Toen zijn commandant daar achter kwam, werd de jongeman voor straf naar het Oostfront gestuurd. Op hun manier probeerden de Duitsers de bevolking ‘correct’ te behandelen.
Ook Van Hoorn herinnert zich dat de Duitsers in het dagelijkse leven, naar de dorpelingen toe - als die tenminste geen door Duitsers ongewenste activiteiten ontplooiden -, correct en vaak ook wel vriendelijk waren. Dat laatste betrof dan de ‘gewone jongens’, niet de partij-mannen. Als er twee Duitse soldaten op stap gingen, bij voorbeeld om de dijk te inspecteren, dan was dat vaak een combinatie partijman en niet-partijman. De eerste moest de tweede in de gaten houden; niet ten onrechte, want de ‘gewone jongens’ probeerden nogal eens de kantjes eraf te lopen. Maar dat moest vanwege het strenge regime wel met alle mogelijke voorzichtigheid gebeuren.. Zo was Van Hoorn eens in de schuur bezig met schapen die lammeren moesten, toen een Duitse soldaat binnen kwam. Hij ging in het stro ging zitten en nam alle tijd om de geboorte van de lammeren te bekijken. Hij vertelde ook waarom: hij had zijn wachtpost bij de kust te vroeg verlaten en om niet te vroeg in de villa aan te komen, moest hij een wachtperiode inlassen.
De eerste commandant van de Duitse bezettingsmacht in Pieterburen was Herr Osang. Hij werd spoedig opgevolgd door Herr Jantssen. Die bleef tot eind maart 1945. Toen vertrokken de soldaten en dus ook Jantssen. Tammo van Hoorn werd nog ingeschakeld om de spullen naar Winsum te brengen. Van Hoorn had namelijk op de boerderij de beschikking over een comfortabel vervoermiddel: een wagen met luchtbanden - wat in die tijd nogal uniek was - en hij moest vaker voor de Duitsers opdraven om mensen en goederen te transporteren. Jantssen werd na de oorlog veroordeeld.
Werkwilligen
Er waren ook in Pieterburen NSB’ers. Zij hadden natuurlijk meer neiging om vrijwillig in Duitsland te gaan werken dan anderen. Zeker ook vóór de oorlog, waarbij bovendien een rol speelde dat er in Nederland veel werkeloosheid was. Zo was er een jongen die ging werken in Duitsland en daar werd hij overgehaald in het leger te gaan. Hij kreeg er een mooi uniform en een prachtige motor stond tot z’n beschikking (Paize mocht eens rijden op die motor toen de man met verlof in Pieterburen was). Later is hij gesneuveld in de buurt van Danzig, in de strijd tegen de Russen.
Het waren, in de herinnering van Paize, ook niet altijd de snuggersten die vrijwillig naar Duitsland gingen. Zo was er een bij - die kwam ook thuis, in Pieterburen, met verlof - die werd gevraagd of er al veel kapot was in Duitsland. “Helemaal niks,” was het antwoord. “En wat doe je daar zoal de hele dag?” was de volgende vraag. “Vooral puim ruimen,” was het antwoord. De man kwam bij een bombardement om het leven en is in Westernieland begraven.
Geallieerde piloten
Op de boerderij van Van Hoorn was een radio verborgen. Toch waren blijkbaar ook de verkeerde mensen op de hoogte geraakt van het verborgen bezit, want op een gegeven moment kregen ze controle. Toevallig was de radio net weggebracht voor reparatie en de Duisters vonden dus niets. Volgens Van Hoorn kan het niet anders of ze moeten toen verraden zijn door iemand uit de directe omgeving. Verklaarbaar was een dergelijk verraad wel, want wie iets of iemand verraadde ontving een beloning.
Van Hoorn zelf maakte ook op onaangename manier kennis met een beloning.
Het was in 1942. In de nacht van 7/8 juli was een Engels gevechtsvliegtuig neergeschoten. Van de zeskoppige bemanning wisten er vijf op tijd uit het toestel te springen dat neerstortte op het wad, een paar kilometer ten noorden van de Westpolder; twee in nood afgeworpen bommen belandden op de kwelder niet ver van boerderij Torum en ontploften daar. Van die zes bemanningsleden kwamen er twee aan hun parachute neer bij de boerderij Van Hoorn. (2) [het verhaal staat ook vermeld in het boek Gevleugeld verleden van Ab Jansen (blz. 226-238) - een boek over de boven Nederland neergeschoten RAF-vliegtuigen en hun bemanningen. We kunnen daar lezen dat de onfortuinlijke vlucht van het gevechtsvliegtuig in die julidagen in ’42 heel wat te weeg bracht, ook in de Westpolder en Kruisweg. Ook van andere gedurende de Tweede Wereldoorlog in De Marne neergestorte vliegtuigen en de gevolgen daarvan wordt vaak uitgebreid verhaald in het boek.
Hier zij nog vermeld, dat een terugvliegroute van de bombardementsvluchten naar Duitsland boven Pieterburen lag. Je kon er, volgens Van Hoorn, vast van op aan dat tegen twaalf uur ’s nachts de vliegtuigen heenvlogen, over het wad, en dat ze dan twee uur later weer terugkwamen, over Pieterburen. Dat was uitkijken geblazen op de boerderijen, want als de vliegtuigen hun fosforbommen niet kwijt hadden gekund boven Duitsland, dan werden die boven Noord-Groningen geloosd. Het gevaar dat zo’n bom op de boerderij kwam - met alle gevolgen van dien - was dus altijd levensgroot aanwezig.
Het bleken een Australiër en een Engelsman te zijn. Ze informeerden of er bossen in de buurt waren - ze wilden zich blijkbaar verbergen. Maar bossen waren (en zijn) er niet in Noord-Groningen en voor verbergen was het sowieso eigenlijk al te laat: teveel mensen, betrouwbaar en onbetrouwbaar, waren getuige geweest van de aanwezigheid van de twee piloten - hun kansen om te ontsnappen aan de Duitsers waren uiterst gering. Er werd met hen overlegd, en temeer omdat ze als vliegeniers krijgsgevangene zouden zijn en zodoende door de Duitsers niet slecht behandeld zouden worden, werd besloten dat Van Hoorn bij de Duitsers melding zou maken van de aanwezigheid van de vliegeniers op de boerderij. Tot zijn verbazing werd aan Van Hoorn toen door de Duitsers een beloning van maar liefst ƒ 700,- (350,- per vlieger) aangeboden - een heel fors bedrag in die tijd. Van Hoorn wilde echter onder geen beding geld van de Duisters aannemen en hij weigerde dus de beloning. Tammo van Hoorn is er welhaast zeker van dat Herr Jantssen toen zelf dat geld in de zak heeft gestoken. Hoe dan ook, in ieder geval is zeker dat het met de geallieerde vliegeniers goed is afgelopen: ze werden inderdaad in krijgsgevangenschap goed behandeld en kwam zo de oorlog goed door.
Het einde van de oorlog nadert
Tegen het eind van de oorlog werden door de Duitsers jonge jongens ingezet als soldaat. Ze behoorden over het algemeen tot de Hitlerjugend (wat toen min of meer een vanzelfsprekendheid was voor de jeugd in Duitsland). Een groot aantal Duitse jongens heeft toen geoefend in de buurt van Pieterburen. In verband daarmee werden ze ingekwartierd bij boeren in die omgeving. De jongelui waren samengebracht in barakken op de Engelse Kamp bij de stad Groningen en Van Hoorn moest er met zijn wagen-op-luchtbanden heen om ze op te halen. En zo gebeurde - dat wil zeggen, de geweren en ander materiaal werden op de wagen geladen en de jongens moesten er achteraan lopen.
Zeker op de grote boerderijen moesten er veel soldaten ingekwartierd worden: wel 50 per boerderij. Van Hoorn werd echter gered door zijn schapen. Toen de soldaten arriveerden op Nieuw Deikum en de schapen zich lieten horen hadden de Duitsers het gauw bekeken: “Zuviel Lärm”, en ze zochten hun heil elders. Wel werd de stookhut ingericht als veldkeuken. Van het eten maakten ze niet veel werk: een massa paardebonen werd in de grote fornuispot gekookt, samen met vlees van een door hen geslachte schapenram. Alleen al de stank van dat vlees was bijna ondraaglijk. Zo’n maaltijd viel vanzelfsprekend niet goed en de magen van de jonge soldaten waren dan ook helemaal van streek.
Drie weken duurde de oefening, waarbij er kanonnen op de dijk stonden; toen waren de jongelui blijkbaar voldoende afgericht, want een andere groep kwam in hun plaats. Al met al zijn er drie groepen geweest, na de laatste moesten de spullen weer naar de Engelse Kamp teruggebracht worden.
Lees verder