Tweede Wereldoorlog: onderduiken op De Haar (Ulrum)
Velen die in de Tweede Wereldoorlog wat te vrezen hadden van de Duitse bezetter vonden een onderduikadres in De Marne (Noordwest-Groningen). Bijvoorbeeld bij Ulrum op de boerderij van de familie J.J. Bouma. Niet alleen de zonen van Bouma zelf doken er onder - ze hadden er speciaal een groot hol voor gegraven. Ook anderen konden voor kortere of langere tijd terecht op de boerderij. Mien Bouwman bijvoorbeeld, de verloofde van Wim Speelman. Zo ook de verzetsman Liepke Scheepstra en Jan Schaap.
Onderwerpen
Het gezin Bouma in oorlogstijd
De boerderij was een akkerbouwbedrijf waarbij ook vee gehouden werd (tot ver in de jaren '50 was dat de gangbare situatie op de akkerbouwbedrijven in Noord-Groningen). Het gezin van vader
Jan Johannes Bouma en moeder Anje Bouma-Doornbos bestond in jaren '40-'45 uit vijf zonen en een dochter.
Berend Eisse was de oudste van de kinderen - op basis van zijn verhaal is het grootste deel van dit artikel geschreven. Hij werkte vanaf 1938 op het Landbouwhuis in de stad Groningen. Hij hield zich daar voor het departement van Landbouw en Visserij bezig met de administratie in verband met vervoer en handel van akkerbouwproducten. Toen de oorlog uitbrak was het met die baan in Groningen snel gedaan. Het werk werd overgenomen door iemand die lid was van de NSB. Wel werd Bouma door het departement per 1 oktober benoemd tot "plaatselijk bureauhouder van de provinciale voedselcommissaris, tevens districtssecretaris van de L.C.O. (Landbouw-Crisis-Organisatie) voor het district Ulrum". Hij had, om zo te zeggen, nu kantoor aan huis.
Onderduiken
Eisse Berend was de tweede zoon. Hij was in militaire dienst geweest tijdens de oorlogsdagen. Na de capitulatie had hij zich niet - zoals de bedoeling was - gemeld bij de Duitse bezetter. Hij bleef thuis werken op de boerderij en liep dus gevaar opgepakt te worden. 's Nachts sliep hij voor alle zekerheid niet in huis, maar buiten in een hol onder de grond.
De derde zoon,
Pieter Jan, en ook de jongste,
Albert, moesten zich eigenlijk melden voor tewerkstelling in Duitsland. Dat deden ze niet, dus ook zij verbleven illegaal thuis en brachten ook de nachten ondergronds door.
De nummer vier van de jongens,
Klaas, had de MTS doorlopen en was landbouwwerktuigkundige. Hij moest zich ook melden voor Duitsland, maar ging onderduiken in de Noordoost-Polder. In november 1944 werd Klaas tijdens een razzia opgepakt. Toen hij met de trein naar Duitsland werd getransporteerd, sprong hij er in Groningen onder de Herebrug, toen de trein nog weinig vaart had, uit en liep vandaar naar Sauwerd, leende er een fiets om vandaar naar Ulrum te fietsen. Zo kwam hij op de ouderlijke boerderij terug en moest dus ook vaak 's nachts buiten slapen.
De jongste van de kinderen was de enige dochter in het gezin: Geertruida (
Truus), elf jaar jonger dan de oudste zoon
Een hol als schuilplaats
Het eerste hol waar de gebroeders Bouma de nachten doorbrachten, bevond zich op ongeveer tweehonderd meter van de boerderij. Er was een draad met een belletje aangelegd tussen boerderij en hol om te waarschuwen als er onraad was. Later was er een hol verder van de boerderij af. In de strenge winter 1944-'45 lag er veel sneeuw; de onderduikers liepen toen in witte lakens gehuld naar dat hol. Om aan te geven dat de kust veilig was, hing moeder thuis een laken op het balkon; pas dan mochten ze de schuilplaats weer verlaten. Bovendien stond vader Bouma elke avond met een hond op wacht bij de boerderij om te waarschuwen bij onraad.
Over dat hol schrijft P.J. Bouma in het artikel "In gedachten naar het oorlogsjaar 1944", dat gepubliceerd is in het ledenblad van de Prot. Chr. Ouderenbond in Kampen, 1989:
"We hadden het niet koud, maar als het buiten erg vroor, en dat deed het in de winter van '44-'45, dan hadden we wel last van condensdruppels die ontstonden als de adem tegen het plafond afkoelde. Het was maar een laagje asfalt met grond erover.
Iedere maand werd er met vier vrienden vergaderd over wat we nog konden doen voor de onderduikers en wat er na de oorlog moest gebeuren. Voor het geval er plotseling een inval zou komen van de landwacht of de Duitsers, hadden we altijd een geopende bijbel voor ons, als op een bijbelkring."
Onderduikers
Op die boerderij vonden behalve de eigen zoons, ook verschillende anderen die zich voor de bezetter verbergen moesten, onderdak.
Zo was daar bijvoorbeeld
Wilhelmina (Mien) Bouwman. Zij was een dochter van dominee J.J. Bouwman, gereformeerd predikant te Almelo en nog familie van de Bouma's. Zij was verloofd met
Wim Speelman, een zoon van de gereformeerde predikant van Nieuwkoop en Nieuwveen. Wim was de voorman van het illegale blad Trouw. Mien was ook zelf actief binnen de Trouw-groep, ze trad op als koerierster. Ze verbleef langdurig bij de Bouma's. Alle voorkomende werkzaamheden, waaronder melken, werden door haar verricht.
Wim en Mien werden beiden gezocht door de Duitse Veiligheidsdienst, de S.D. Toen ze die twee niet kon vinden, probeerde de S.D.
dominee Bouwman te pakken. Deze ontkwam en vluchtte ook naar de boerderij in Ulrum. Na enige tijd gaf de predikant te kennen dat hij wel wilde
voorgaan in de kerk in Ulrum. Pieter Jan Bouma schrijft daarover in het artikel "In gedachten naar het oorlogsjaar 1944":
"Van mijn ouders mochten we niet dezelfde weg naar de kerk volgen als de dominee. Toen hij de preekstoel beklommen had, stelde hij zich voor als dominee Wristers uit Helmond en niemand heeft toen ontdekt wie hij was. Hij hield een donderpreek over Matth. 19 vers 29 en Matth. 25 vers 35-45 [over naastenliefde]. Deze preek heeft toen grote indruk op mij gemaakt."
Als Wim vanwege zijn illegale activiteiten in de provincie Groningen was, dan kwam hij zijn verloofde natuurlijk opzoeken - met valse snor en - zo weet Berend nog - vaak in bezit van een revolver. Met Wim is het niet goed afgelopen. Hij werd in januari 1945 door de Duitsers gearresteerd in Amsterdam en kort daarna gefusilleerd.
L. Scheepstra - Bob van de KP
Ook
Liepke Scheepstra sliep wel eens op de boerderij. Zijn ouders woonden op Schiermonnikoog en hij had verkering met een nicht van B. Bouma. Hij was korporaal bij de politietroepen geweest, maar in de oorlog al spoedig in het verzet beland. Na de oorlog was hij eerst weer bij de politie. Later begon hij een bedrijf dat koffiezetapparaten voor kantines en dergelijke fabriceerde (ANIMO BV). Toen koningin Beatrix trouwde, liep hij, als oud-verzetsman, mee in de trouwstoet. (L. Scheepstra, die in de oorlog bekend stond als ‘Bob van de KP’, speelde een belangrijke rol als leider van de Landelijke Knokploegen. Op 13 september 2002 overleed hij, op 83-jarige leeftijd in Amersfoort. Hij was ridder in de militaire Willemsorde.}
Een ongelovige student theologie en een toekomstige orthodoxe dominee
Nog een onderduiker:
Jaap Schaap. Hij was bij de Leenster onderwijzer Cornelis Th. Bergacker in huis (onderwijzer Bergacker verborg in de oorlog ook een joodse man. Zie daarover: H. Hamburger en J.C. Regtien, Sporen van een Joods verleden in Noordwest Groningen (Bedum 1995). Toen er gevaar dreigde, vluchtte Jaap naar boerderij Westerhouw, tussen Leens en Ulrum. Daar was toen P.B. Dijkhuis boer. Vandaar kwam hij naar De Haar; ook hij moest 's nachts het onderduikershol in. Hij kreeg tijdens zijn verblijf bij de familie Bouma regelmatig bezoek van de dochter van Bergacker, met wie hij verkering had. Vergezeld door haar moeder kwam zij dan over een paadje achterlangs, via Westerhouw, naar De Haar.
Jaap was student theologie, en Bouma herinnert zich nog dat de aanstaande theoloog beweerde dat hij nergens in geloofde. Hoe dan ook, hij werd na de oorlog hervormd predikant te Zuidbroek.
Lang bleef Jaap Schaap niet. Hij had namelijk engtevrees en hield het in het onderduikershol maar een paar weken uit.
Nooit zal Bouma dat jongetje van ongeveer negen jaar vergeten dat in de hongerwinter arriveerde:
Jan Terstege. Zijn vader was een collega van B. Bouma geweest op het Landbouwhuis en die had gevraagd of zoontje Jan wel wat mocht komen aansterken op de boerderij. Het was inderdaad niet best met hem gesteld, hij leed aan hongeroedeem. Later is het nog allemaal goed gekomen met hem. Jan studeerde later theologie, maar had blijkbaar andere inzichten opgedaan dan Jaap Schaap: hij werd naderhand een van de voormannen van de (orthodoxe) Confessionele Vereniging in de Nederlands Hervormde Kerk.
Burgemeester Dijkhuis
Doordat B. Bouma voor de Landbouw-Crisis-Organisatie kantoor aan huis hield, kwamen daar ook de boeren die lid waren van de NSB en dus in principe gewantrouwd dienden te worden vanwege de onderduikers. Dat heeft nogal eens tot spannende momenten geleid. In dit verband spreekt B. Bouma met respect over de NSB-burgemeester van Ulrum, de landbouwer J.J.Dijkhuis (geen familie van de boer van Westerhouw).
”Van J.J. Dijkhuis had je geen last, in tegendeel: als hij helpen kon, deed hij het. “ (Trouwens: ook andere Ulrumers die de oorlog in hun dorp bewust meemaakten geven hoog op over de NSB-burgemeester.)
Hulp aan Nederlandse militairen
Vanaf de boerderij werden bovendien twee Nederlandse militairen van voedsel voorzien, die in krijgsgevangenschap zaten in Stanislau in Polen. Koert Sterkenburg, die aan de Elensterweg in Ulrum woonde, regelde dat. De ene militair was J.J.C.P. Wilson, luitenant-kolonel van de Generale staf. Er werden regelmatig broden (roggebroden) naar het kamp gestuurd. Na de oorlog had de familie Bouma nog zo nu en dan contact met de hoge militair en diens vrouw. Ook de sergeant Schoenmakers werd in Stanislau door de familie Bouma van voedsel voorzien
Lees verder