Tweede Wereldoorlog: Meidagen 1940 in De Marne
In de Tweede Wereldoorlog bleef het Marnegebied (Noordwest-Groningen) gespaard voor grootschalige verwoestingen en een hongerwinter zoals in het Westen van het land was er niet. Dat neemt niet weg dat in individuele gevallen de oorlog ook in die regio ingrijpende, ja soms verschrikkelijke gevolgen heeft gehad. Maar dat is kennis achteraf. In het begin, dat wil zeggen na de capitulatie van het Nederlandse leger op 14 mei 1940, leek het allemaal nog wel mee te vallen.
Vrijdag 10 mei 1940
De Duitse aanval op Nederland begon op vrijdag 10 mei 1940 bij het krieken van de dag. Het tijdstip was door Hitler bepaald op 3.55 uur, even voor de zon op zou komen. Dan zou de eerste Duitse divisie de oostgrens oversteken. Even daarvoor moesten Duitse gevechtsvliegtuigen doelen in het westen van ons land aanvallen om zo de weg vrij te maken voor luchtlandingstroepen.Het verrassingseffect werd vergroot door de toestellen ogenschijnlijk naar Engeland te laten vliegen. Boven de Noordzee keerden ze echter en vielen zo aan vanuit onverwachte richting: uit het westen. De vijand overschreed de oostgrens in het noorden van de provincie Groningen bij Nieuwe Schans.
Op die vrijdagmorgen was de toen 17 jarige Zoutkamper Bé Davids al heel vroeg naar het schip gegaan waar hij werkte: de ZK 33 van plaatsgenoot Oosterhuis. Aan de hand van zijn herinneringen en die van een aantal andere bewoners van De Marne wordt een schets gemaakt van het begin van de Tweede Wereldoorlog in het Noordwesten van Groningen.
Zoutkamp - Bé Davids
De ZK 33 was een vlet die - zoals alle schepen trouwens - aan de zeekant van de provinciale brug, aan het Lange Hoofd lag.
Davids herinnert zich nog dat hem die morgen iets opviel aan die brug die hij over moest: hij stond een eindje open. De wacht die er stond wilde de brug echter wel even voor hem sluiten. Zo bereikte Bé Davids toch nog op tijd het schip. En dat was maar goed ook, want Oosterhuis wilde altijd als eerste uit Zoutkamp vertrekken. Ze voeren naar hun visplek: bij de Engelsmanplaat. Er werd gevist op 'dikke garnalen'; die waren voor de pellerij, dus voor de consumptie. Tegen 4.00 uur waren ze al een eind voorbij Engelsmanplaat. Toen verschenen er Duitse vliegtuigen aan de horizon. Ze kwamen zó dichtbij dat je de piloten kon zien zitten; die zwaaiden naar Oosterhuis en Davids. Oosterhuis zei nog - niets vermoedend -: "Volgens mij overschreiden ze de territoriale grenzen." De ZK 33 kwam dichter bij Schiermonnikoog. Daar lag de "Laman de Vries", een bewakingsvaartuig van de marine. Achteraf bekeken, aldus Davids, was het vreemd dat die bemanning de vissersboot niet waarschuwde. Oosterhuis en Davids visten een paar streken en zetten toen weer koers naar Zoutkamp. Op de terugweg kwamen ze 't schip van Marten Bolt tegen, die was nog op weg naar z'n visgebied. Bolt riep naar hen: "'t Is allemaal oorlog! Allemaal oorlog!". Bij Zoutkamp aangekomen zagen ze dat de brug was opgeblazen. (Later werd er een noodbrug gebouwd.) Ze konden er niet door. En het had ook geen zin, want er was toch geen handel bij de visafslag. De twee vissers hebben toen hun korf met garnalen maar bij café 'Het Hoekje' (thans 'De Boeter') gezet en de garnalen weggegeven aan voorbijgangers.
De Duitsers trekken Zoutkamp binnen
Op die 10e mei zetten nogal wat Zoutkamper vissers met hun boten Nederlandse soldaten over de Reitdiepmond richting Friesland - de brug was immers kapot. Tegen de avond kwamen de Duitsers. Op hun grote motoren reden ze over de Panserweg Zoutkamp binnen. Omdat de Nederlandse soldaten zich toen al teruggetrokken hadden richting Afsluitdijk ondervonden de Duitsers geen weerstand bij Zoutkamp. Er stonden wel wat mensen aan de kant van de weg, nieuwsgierig te kijken, maar van een enthousiaste begroeting door NSB’ers of andere eventuele Duitsgezinden was geen sprake
Bé Davids over de NSB in Zoutkamp: De beweging had niet veel aanhang in het dorp. Een stuk of tien personen. Geen fanatieke figuren. Gewone Zoutkampers, die zich niet zo zeer uit principe, maar ongetwijfeld omdat ze er voordeel van verwachten, hadden aangesloten; of omdat ze bijvoorbeeld werkten bij een boer die NSB’er was. Vóór de oorlog waren er in Zoutkamp wel bijeenkomsten belegd door de partij en die werden ook wel goed bezocht; maar de meesten gingen uit nieuwsgierigheid of vanwege de sensatie.
De vader van Bé Davids was lid van de SDAP; hij was voorzitter van de afdeling Ulrum en bovendien secretaris van de Landarbeidersbond van de NVV. Hij werkte bij boer Dijkhuis op Menneweer, van 1919 - 1932. Toen deze zich bij de NSB aansloot vertrok vader Davids. Dijkhuis was trouwens op zich een geschikte man en een goede werkgever. In de oorlog werd hij burgemeester van Ulrum en hij heeft zich in die positie goed ten opzichte van de inwoners van de gemeente gedragen. In 1933 trad vader in dienst bij een andere boer: Beukema in Vierhuizen; daar bleef hij tot 1946, toen hij bode werd op het gemeentehuis
Zoutkamp - Roelof Oostindiën
Oostindiën was in 1940 dertig jaar en eigenaar/schipper van de ZK 32. Hij was met medewerker Bertus Frik op de Lauwerszee aan het vissen. Het viel hen op dat er veel vliegtuigen in de lucht waren en ze vroegen zich af waar die toch allemaal heen moesten. Dat er iets niet pluis was, werd wel duidelijk uit de ontploffing die ze in de verte hoorden (dat was, naar later bleek,de brug bij Zoutkamp). In ieder geval: ze vingen slecht die dag en ze gingen weer naar de thuishaven. Daar hoorden ze dat het oorlog was. De binnenhaven konden ze niet in, vanwege de brug in het water.
Toen de Duitsers Zoutkamp binnenkwamen, ging een aantal van hen de dijk op, zo herinnert Oostindiën zich. In de verte zagen de soldaten de vuurtoren van Schiermonnikoog. Wisten die knapen veel. "Guck mal", schreeuwden ze, "England, England!"
De bevolking had weinig last van ze; alleen was er in een mum van tijd geen chocoladereep meer te krijgen in de winkels.
Ulrum - Oege de Boer
Voormalig burgemeester van Schiermonnikoog en het Drentse Norg, Oege de Boer, was geboren en getogen in Ulrum. En het was in Ulrum dat hij als zeventien jarige op het gemeentehuis z’n ambtelijke loopbaan begon. De oorlog brak uit toen hij ongeveer een jaar in dienst was als aankomend ambtenaar.
Op 10 mei was Oege de Boer- hij weet het nog precies -net bezig zich te wassen en aan te kleden, toen er vliegtuigen laag over Ulrum kwamen. Hij natuurlijk naar buiten om te kijken. Duitse vliegtuigen waren het! “Dat was de eerste kennismaking,” aldus De Boer, “en ik weet nog dat ik meteen in vuur en vlam stond, dat ik me verschrikkelijk boos maakte. Wat doen die lui hier. Die rotzakken.“
In eerste instantie veranderde er niet zoveel op het gemeentehuis; de touwtjes werden door de bezetter heel langzaam aangetrokken. Wel waren er van het begin af stukken die uit het Duits vertaald moesten worden. Dat was net een klusje voor de jonge ambtenaar De Boer - hij was pas van school en werd daarom geacht het onderwijs in de Duitse taal nog het best paraat te hebben.
Leens - Jan de Winter
Jan de Winter was geboren in Bedum in 1918 en in de oorlog, in verband met zijn huwelijk, inwoner van Leens geworden. In 1938 kwam hij in dienst. In Amersfoort diende hij bij de rijdende veldartillerie, gelegerd in de Prins Willem III kazerne. Als dienstplichtige had hij zes jaar bijgetekend. Zo werd hij beroepsmilitair; chauffeur-oppasser van een luitenant-generaal van de Generale Staf die in een villa in Wassenaar woonde. Toen de mobilisatie begon, werd De Winter ingezet om vrachtauto’s te vorderen.
In de eerste dagen van mei werd het legeronderdeel waar hij bijhoorde gestationeerd in de bossen bij vliegveld Soesterberg. Jan de Winter was ondertussen chauffeur op een keukenauto geworden.
Op vrijdagmorgen 10 mei 1940 was het zover.
Duitse vliegtuigen, geknal van Nederlands afweergeschut. Soms was het raak. Zo heeft De Winter nog steeds het beeld voor ogen van een Duits vliegtuig dat brandend naar beneden stortte. Mensen die eruit sprongen en geheel of gedeeltelijk verbrande lijken van parachutisten die ze zagen liggen in de bossen bij Soesterberg.
En toen was daar ineens die overgave. Geen schot was er nog gelost door het legeronderdeel van Jan de Winter. Uit de kanonnen die in Soestduinen stonden, was nog niet één kogel gekomen. De overgave hield voor De Winter en zijn kameraden in dat ze krijgsgevangenen werden. Hij reed met de keukenauto mee in colonne naar Tilburg. Er waren ook soldaten die hun auto met opzet tegen een boom in de kreukels reden, om zo te voorkomen dat de Duitsers er nog wat aan zouden hebben.Van Tilburg ging de colonne, onder Duitse begeleiding, de grens over naar Wezel. Daar verbleven de Nederlandse soldaten enige dagen in een school om vervolgens teruggebracht te worden naar Soest. Ook daar werden de krijgsgevangenen ondergebracht in een school. Veertien dagen zat De Winter er. Ondertussen had hij gehoord dat je uit dienst kon komen als je een bewijs had dat je in de landbouw werkzaam was. Nu had hij een oom in Middelstum, die bij een boer werkte en er zelf ook een paar koetjes op na hield. Dat gaf mogelijkheden: vader De Winter schreef onder de naam van die oom een brief met het verzoek, terug te komen naar huis om op de boerderij te werken. Het lukte: soldaat Jan de Winter kon weer terug naar z’n ouders in Bedum.
Ulrum - Jan Brondijk
De vader van Jan Brondijk (1921-2001) was schilder in Ulrum. Ook Jan werd schilder. Na de Lagere School en de ULO in Ulrum doorlopen te hebben, volgde hij een vakopleiding voor schilder, eerst in Groningen, vervolgens in Utrecht en later weer in Groningen. Ondertussen werkte hij ook bij zijn vader in het bedrijf.
Op 10 mei 1940 was Jan Brondijk bezig met het schilderen van een huis aan de Trekweg. Het beeld wat hem van die oorlogsdagen is bijgebleven wordt gevormd door militairen die op de fiets langs kwamen. Deze (Nederlandse) militairen vertelden dat de Duitsers eraan kwamen en dat ze naar Noord-Holland moesten, om daar te proberen stand te houden. Brondijk kan zich niet herinneren in die dagen ooit een Duitse soldaat in Ulrum gezien te hebben. In Zoutkamp kwamen de Duitsers wel, op doortocht naar de Afsluitdijk. Later moest schilder Brondijk nog in opdracht van de gemeente aan het werk in het stationsgebouw in Zoutkamp, behangen en schilderen. ’t Gebouw moest opgeknapt worden omdat de Duitsers erin zaten. Jan was er ook bij. Door bij vader in betrekking te gaan, kon hij uitstel van werken in Duitsland krijgen. En die situatie stelde hem in de gelegenheid om in Groningen aan de MTS zijn schildersopleiding voort te zetten. En zo reisde hij in de oorlog regelmatig met de bus (de Marnebus) naar de stad. Tijdens een van die busreizen, in 1944, liep het echter slecht af met hem en een aantal vrienden (waaronder zijn vriend en dorpsgenoot
Klaas Luidens). In plaats van in de Stad zouden ze uiteindelijk als gevangenen in Duitsland belanden…
Mensingeweer - Geert Spoelman
Spoelman - geboren in 1927, in zijn werkzaam leven molenaar te Mensingeweer - woonde in 1940 ook in dat dorp; zijn vader was er toen de molenaar. Net een week voor de oorlog was Geert Spoelman, als veertien jarige, bij pa in het bedrijf in de leer en aan het werk gegaan.
De gereformeerde familie Spoelman, deed op vrijdag10 mei 1940 iets wat - zover bekend - meer uitzondering dan regel was, maar eigenlijk heel voor de hand liggend voor een christelijk gezin in die situatie: men ging ter kerke. Met z’n vieren - vader, moeder, broer en Geert - woonden ze een
bidstond bij die belegd was in de Gereformeerde Kerk in Schouwerzijl. Dominee Janssens ging voor. Er was angst en paniek onder de mensen, vanwege de oorlog, zo is Spoelman bijgebleven. De dominee trok parallellen met het boek Openbaring, met het beest dat opgestaan was uit de afgrond. “De dominee was bang en hij maakte ons ook bang, tenminste zo voelde ik dat,” aldus Spoelman. De burgemeester (van Leens) was er ook. Die was nuchterder: “Als jullie al in moeilijkheden komen,” zo sprak hij, “dan komen jullie maar bij mij; ik zal wel wat proberen te regelen en voor jullie opkomen.” Maar het viel allemaal erg mee, in het begin.
Westpolder - H. Mansholt-Rakhorst
In de Westpolder was mevrouw H. Mansholt-Rakhorst, afkomstig uit het Gelderse Heerde, in april 1940 in het huwelijk getreden met de landbouwer J.H. Mansholt. De familie Mansholt in de Westpolder hield zich toen - net als tegenwoordig- in de eerste plaats bezig met het kweken en veredelen van landbouwgewassen. Het kweekbedrijf Mansholt was wat je noemt een grote werkgever, met vaak wel een vijfentwintig-tal medewerkers in dienst.
Het staat mevrouw Mansholt nog helder voor de geest wat er die ochtend gebeurde toen de oorlog uitbrak: “Het was zes uur. Mijn man was al opgestaan. Ze begonnen meestal zeven uur te werken op de boerderij, maar hij was altijd vroeg. Hij kwam tegen zes uur de slaapkamer binnen en riep: "’t Is oorlog!’. Eerlijk gezegd drong het niet goed tot me door, want eigenlijk had je nog nooit een oorlog meegemaakt; ja, de Eerste Wereldoorlog, maar toen was ik net geboren. De Tweede Wereldoorlog kwam dus toch nog onverwacht. Er was natuurlijk wel over gesproken, maar toen het zover was kwam het als een donderslag. Mijn moeder logeerde net bij ons en die schrok natuurlijk ook. We gingen toen de ramen allemaal beplakken met stukken papier, want er was sprake van dat alle grote bruggen opgeblazen zouden worden. Achteraf gezien was het helemaal niet nodig geweest, want er werd niets opgeblazen, tenminste niet zo dicht bij ons in de buurt dat we er last van hadden.”
Lees verder