Middeleeuwen: Handschriften vervaardigen was monnikenwerk
In de middeleeuwen schreven monniken teksten met de hand. Daarom spreken we van handschriften of manuscripten (manus betekent hand, en scribire betekent schrijven). De monniken schreven hun teksten in een scriptorium (schrijfatelier) op kostbaar perkament. Hoe kwam een middeleeuws handschrift tot stand? De kopiist, de rubricator en de miniaturist hadden allemaal een eigen taak. De boekbinder maakte van de volgeschreven perkamenten vellen een fraai boek.
Het maken van perkament
In de middeleeuwen werd geschreven op perkament. Dit perkament werd gemaakt van de huid van schapen, kalveren of geiten. Dierenhuid was niet direct geschikt om op te schrijven. De perkamentmaker dompelde de huid eerst onder in een bad met een kalkoplossing. In dit bad lagen de vellen geruime tijd te weken. De vellen werden op een raam gespannen en grondig schoongemaakt. Haren en stukjes vlees werden van de huid afgeschraapt. Om het vet uit de huid te halen, werd er kalk op de huid gestrooid. Die kalk werd later weer verwijderd. Tenslotte werd het oppervlak met puimsteen glad gemaakt en met krijt ingewreven.
Voor zeer kostbare handschriften werd velijn gebruikt. Velijn werd vervaardigd uit de huid van jonge of doodgeboren kalveren. Dit perkament van uitzonderlijke kwaliteit dronk de inkt niet 'in', en de kleuren bleven beter, redenen om de mooiste miniaturen op velijn te maken.
Van perkament tot fraai gebonden boek
In de middeleeuwen ging er heel wat aan vooraf voordat iemand zich de trotse bezitter van een boek kon noemen. De totstandkoming van een boek doorliep verschillende stadia:
Kopen of hergebruiken van perkament
De monniken kochten perkament bij de perkamentmaker. Soms werd gebruik gemaakt van eerder beschreven perkament, waarvan de tekst niet meer belangrijk werd gevonden. De tekst werd met puimsteen verwijderd en het blad werd opnieuw beschreven. Zo'n hergebruikt blad noemt men een
palimpsest.
Foliovellen om op te schrijven
Uit het vel perkament werd een dubbelblad (folio) gesneden. Deze foliovellen waren 35-50 cm hoog en 25-30 cm breed. De kopiist kon per dag gemiddeld vier foliovellen volschrijven. Het voorbeeldexemplaar dat hij kopieerde werd ook wel 'legger' genoemd. Hij kon niet altijd volstaan met het precies overschrijven van zijn voorbeeld, omdat het formaat van het voorbeeld vaak afweek van de te vervaardigen kopie.
De kopiist kon nog niet beginnen met schrijven. Als het perkament nog niet helemaal glad en schoon was, maakte hij het perkament eerst met puimsteen helemaal vlak. Oneffenheden en vlekken verdwenen. Er ontstond een noppen-structuur die de inkt goed zou opnemen.
Aanbrengen van een bladspiegel
De kopiist begon met het aanbrengen van een bladspiegel. Dit deed hij door op gelijke afstand van elkaar gaatjes in het perkament te prikken. Vervolgens trok men met een puntig voorwerp, zonder inkt, horizontale lijnen. Tenslotte werden met inkt verticale lijnen getrokken om de kolomgrenzen aan te geven (de tekst werd binnen die kolommen geschreven).
Overschrijven en corrigeren van de tekst
Eindelijk kon de kopiist beginnen met het schrijfwerk. Hij schreef met een zorgvuldig gesneden ganzenveer en rode of zwarte inkt. De inkt was vervaardigd uit roet, gom en azijn, of uit galnoten. Hij liet ruimte in de tekst over voor later aan te brengen decoraties en illustraties. Maakte hij tijdens het overschrijven een fout dan schraapte hij die met een mesje weg. De door hem volgeschreven vellen tekst werden nagekeken door een corrector.
Aanbrengen van een zichtbare structuur in de tekst door de rubricator
De door de kopiist volgeschreven vellen gingen eerst naar de
rubricator (afgeleid van
rubrum, dat rood betekent). De rubricator schreef, met rode inkt, de titels, tussenkopjes en paragraaftekens. Ook accentueerde hij vaak de beginletters van een versregel met rode inkt. Dankzij de rubricator kreeg de tekst een zichtbare structuur.
Versieren van beginletters door de illuminator
De
illuminator, ook wel verluchter genoemd, bracht de beginletters (initialen) aan in de door de kopiist vrijgelaten ruimte. Deze beginletters zijn vaak beduidend groter dan de andere letters, en ze werden vaak fraai versierd met bloemen, geometrische figuren of fantasiedieren. In kostbare handschriften werd hiervoor goudverf of zelfs bladgoud gebruikt. Op het bladgoud weerkaatste het zonlicht. Vandaar dat men sprak van een
illuminator (illumineren is 'licht' aanbrengen).
Vervaardigen van illustraties door de miniaturist
De fraaiste handschriften werden voorzien van miniaturen (illustraties). Soms werden die aangebracht door de verluchter zelf. Er waren echter ook specialisten op dat gebied werkzaam, de
miniaturisten. Met een priem schetste de
miniaturist een ontwerp. De gekleurde omtrek van de illustratie werd met een pen getekend. Het inkleuren geschiedde met een fijn penseel. Overigens verwijst de term miniatuur niet naar een klein formaat. In kostbare handschriften waren illustraties soms een pagina groot. Miniatuur komt van het Latijnse
miniare, rood verven (in de oudste handschriften gebruikte men vaak voornamelijk de kleur rood).
Vervaardigen van een fraai boek door de boekbinder
Als iedereen zijn werk had gedaan, gingen de bladen naar de boekbinder. Daar werden de katernen (de in elkaar gevouwen foliobladen) gebonden. Dit kon door de katernen direct vast te naaien aan een perkamenten omslag, of door de katernen in de vouw aan dwars lopende bindtouwen vast te naaien. Tegen de achterkant van het boekblok werd ter versteviging een houten plankje gelegd. De rug en de platten (de verstevigde voor- en achterkant van het boek) werden vervolgens met leer bekleed. De banden van kostbare handschriften werden fraai versierd met goud, ivoor of edelstenen. Vaak werd de band ook nog van sloten voorzien. Dit gebeurde niet alleen omdat boeken kostbaar waren, maar ook om te voorkomen dat er stof of vocht tussen de bladen kwam. Kostbare boeken werden ook voorzien van een plaatje met een ketting, zodat het boek in de bibliotheek kon worden vastgemaakt.
In de middeleeuwen waren bij het vervaardigen van een boek, zoals we hebben gezien, verschillende vakmensen betrokken: de perkamentmaker, de kopiist, de corrector, de rubricator, de illuminator (verluchter), de miniaturist en de boekbinder.
Schrijfateliers in de steden
Met de bloei van de steden in de dertiende eeuw steeg de vraag naar niet-religieuze boeken. De schrijfateliers in de kloosters konden niet aan de toenemende vraag voldoen. In de steden ontstonden (commerciële) schrijfateliers, waar leken werkzaam waren. Kopiisten en verluchters vervaardigden daar boeken voor rijke burgers en universiteiten. Het vervaardigen van handschriften was dus niet langer uitsluitend monnikenwerk.
Lees verder