Boderijder Brands, Ulrum
Brands in Ulrum begon zijn transportactiviteiten met een hondenkar, in 1901. In 1908 kwam er een fiets, om goederen naar de boot te brengen die naar de stad Groningen voer. Weer later werd er een eigen boot aangeschaft. Daarna kwam de vrachtauto. In de jaren '50 van de 20e eeuw was Brands, vanwege een ongeval, gedwongen te stoppen met het bedrijf.
Boderijder Brands
De vader van S.F. Brands begon het bedrijf in 1901 met een hondenkar. Acht jaar later kwam er een fiets - gekocht voor 8,-. Zo werden goederen vervoerd naar de boot om verder te worden getransporteerd naar de stad Groningen; en goederen van de boot werden vanaf de haven naar de adressant gebracht. Zo verdiende vader Brands vijftien jaar lang het brood voor zijn gezin met tien kinderen.
In 1916 kwam er eindelijk een eigen boot. 33 ton met een Bronsmotor van 18 pk. Maar gevaren werd er het eerste jaar niet, want er was geen petroleum (i.v.m. de Eerste Wereldoorlog was dat een distributieartikel). Later kwam de vaart er evenwel flink in. Behalve vracht werden er, tot 1922, ook personen vervoerd. Er was accommodatie aan boord voor 60 pers.
Na de Eerste wereldoorlog deed de vrachtauto z'n intrede. Vader Brands peinsde er echter niet over om dat moderne middel aan te schaffen. Hij geloofde er niet in. Zijn zoon wist zich later nog te herinneren dat vader precies uit kon leggen en voor kon rekenen dat het niet uit kon. Maar de nieuwe ontwikkelingen waren niet tegen te houden en in 1927 werd door Brands de eerste auto gekocht: een T-Ford. Wel bleef het schip varen, ook al zat er meestal weinig in. Toen kwam ook daar een eind aan: in 1929 werd het schip verkocht (voor 150,-; de motor werd apart verkocht)
Firma Brands
In 1933 kwam S.F. Brands officieel in de zaak: vader en zoon vormden een firma. De periode van de Tweede Wereldoorlog was er een met de nodige problemen voor het vrachtvervoer. Al in 1939 werd de auto van Brands gevorderd. Ze kochten toen een nieuwe Ford. Die raakte de firma in 1942 kwijt aan de Duitsers. Ze kregen er een oudje voor terug.
Gebrek aan vracht was er niet gedurende de oorlog. Wel veranderde de samenstelling van de vracht: voedselpakketten maakten er een belangrijk deel van uit. Voedselpakketten mochten echter officieel niet getransporteerd worden. Die werden daarom verstopt achter de groente (die wel vervoerd mocht worden). Enkele transporten werden onderschept. Dat gaf natuurlijk heel wat problemen. Meestal was echter de gang van zaken als volgt: als Brands aangehouden werd, werden ze naar een kantoor aan de Ubbo Emmiussingel in de stad Groningen gebracht, daar zochten de Duitsers uit de vracht wat ze wilden hebben en de rest kon dan normaal aan de klanten afgeleverd worden. De Duitsers waren niet alleen geïnteresseerd in voedselpakketten, maar ook in de ladingen ruilhandel. Zo gaven boeren producten van het land mee aan Brands, waarvoor deze in de stad dan bijvoorbeeld kunstmest moest zien te verkrijgen.
Na de Tweede Wereldoorlog
Direct na de bevrijding werd een nieuwe Amerikaanse legerauto gekocht. Er achter kwam een aanhanger. Dit stel van prima kwaliteit deed elf jaar lang dienst. Er was veel te vervoeren na de oorlog, terwijl er weinig auto's waren. Het ging dus goed met de firma. een tweede auto werd aangeschaft; hoewel de vervoersvergunning beperkt bleef. In 1948 nam S.F. Brands het bedrijf van zijn vader over hoewel Brands sr. wel mee bleef rijden.
Vijftiger jaren
Het transport bleef in de vijftiger jaren niet beperkt tot zakelijke partijen - met name groenten van het bedrijf van Mansholt in de Westpolder vormden een belangrijk deel daarvan. Ook opdrachten van particulieren zaten er veel tussen. Zo moest voor de één een nieuwe ballpoint gekocht worden in de stad, voor de ander een nieuwe rok; ruilen van een paar schoenen of medicijnen halen, werd eveneens door Brands gedaan. Ook de geldelijke afhandeling nam de firma voor z'n rekening. Soms werd er aan klanten een paar duizenden gulden per dag voorgeschoten. 's Maandags werd er meestal met de klanten afgerekend. Was er dan geen geld voor het bestelde product, dan werd dat product weer meegenomen.
Een en ander bracht natuurlijk een uitgebreide administratie met zich mee. Daarvoor was 's avonds tijd. Dat betekende pas tegen elf uur naar bed, terwijl 's morgens vijf uur de wagen weer rijden moest. En dat dag in dag uit; jaar in jaar uit
Ongeval
Een ongeval in de stad, in 1955, waarbij Brands een ernstige blessure opliep, noodzaakte hem te stoppen met zijn bedrijf. Hij ging in het ziekenvervoer, maar de gevolgen van het ongeval dwongen hem ook daar mee te stoppen (in 1964). Vervolgens werkte Brands tot zijn 65e jaar op het kantoor van garage Bakker in Ulrum.
Lees verder