Vervoer in de Middeleeuwen: vikingschepen
Dat de vikingen ooit zoveel macht in Europa wisten te vergaren, dankten ze grotendeels aan de kwaliteit van hun schepen. Een groot gedeelte van de geschiedenis konden volken met superieure boten anderen domineren, gebiedsdelen annexeren of kolonialiseren en de handel beheersen. Voor vikingenschepen gold dat deze zonder meer de beste waren uit de eerste helft van de Europese Middeleeuwen. Dat was het gevolg van de grote ervaring die de noormannen hadden met het bouwen van en het leven met boten.
Artikelindeling (interne links)
Vervoer per boot in middeleeuws Scandinavië
Gedurende de vroege Middeleeuwen werden Denemarken, Zweden en Noorwegen, net als andere streken, bewoond door boeren en koop- en ambachtslieden. Ze hadden echter met een ander soort grondgebied te maken dan de rest van Europa. Scandinavië was namelijk bergachtig en moerassig en werd doorsneden door rotsige fjorden, rivieren en meren. Dat maakte het aanleggen van wegen over land een moeilijk verhaal en deze kwamen dan ook maar zelden voor.
De beste en feitelijk enige manier voor de noormannen om zich te verplaatsen was per boot, zodat dit hun primaire manier van transport werd. Dat was in de rest van Europa anders, want daar draaide het vervoer per schip toch vooral om het transport van handelsgoederen.
Het was tegen deze achtergrond dat de vikingen uitgroeiden tot experts op het gebied van de scheepvaart.
Tegenwoordig weten wij nog veel van vikingschepen af omdat er een relatief groot aantal is teruggevonden. Noordse stamhoofden lieten zich namelijk begraven in een schip. Niet op zee, zoals in andere culturen wel gebruikelijk was, maar op het land, onder grote grafheuvels. Daar zouden veel schepen niet vergaan.
De vroegste schepen
Vermoedelijk hebben de vikingen, net als andere Europese volkeren lange tijd gebruik gemaakt van huidenboten, maar daarvoor bestaat geen sluitend archeologisch bewijs. Huidenboten zijn nu eenmaal niet tegen de tand des tijds opgewassen.
Het oudst bekende, houten vikingschip staat bekend als de
'Hjortspringkano' en is gevonden in Denemarken. Dit was een oorlogsboot die uit de 2de of 3de eeuw na Christus stamt. Het was al een stevige boot met een degelijk raamwerk van binnen. Er is plaats voor 20 roeiers, maar verder is er geen aanwijzing dat de boot ook met zoveel roeiers is voortbewogen.
Uit een iets latere tijd, namelijk de tweede helft van de 4de eeuw, stamt de zogeheten
'Nydam-boot'. Hiervan zijn er dire gevonden in een turfmoeras in Noord-Duitsland. Het was een open roeiboot, gemaakt van zwaar eikenhout, met plaats voor 30 roeiers. De boot was 24 meter lang en had een voor zijn tijd geavanceerde
overnaadse romp. Dat wil zeggen dat de planken van de romp dakpansgewijs over elkaar heen lagen.
Intussen was men blijkbaar geheel overgestapt op
plankenboten. Het voordeel dat houten boten hadden ten opzichte van huidenboten was dat ze veel steviger en groter gebouwd konden worden. Daardoor kon men er ook goed mee op open zee varen. Huidenboten zijn eigenlijk alleen geschikt om op rivieren en dicht onder de kust door te varen.
De overnaadse constructie zou typisch worden voor de noordelijke helft van Europa. Er bestonden in de vroege Middeleeuwen wel andere constructiemethoden, maar die werden alleen elders gebruikt.
Viking boothuis /
Bron: PrevinNK, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Vikingschepen hadden doorgaans een lange, vooruitstekende kiel, die het mogelijk maakte om de boten op land te slepen. Dat was een uit nood geboren handigheid, omdat de grillige scandinavische kustlijn weinig gelegenheid bood voor het maken van havens. In de praktijk bleek het echter een groot voordeel dat de vikingen later nog veel strategisch voordeel zou geven bij hun invallen.
Op land had men ook boothuizen om de boten in op te slaan.
Vikingschepen tussen de 4de en 8ste eeuw
Tussen de 4de en 8ste eeuw voerden de vikingen enkele verbeteringen aan hun boten door. Al zou dat vooralsnog niet leiden tot speciale successen. In deze periode kregen de schepen:
- Een steeds beter lijnvoering, waardoor ze soepeler door het water konden klieven.
- Een sterke middenkiel, welke voorkwam dat de wind het schip gemakkelijk opzij kon blazen.
Zeilboten
Deze verbeteringen maakten vanaf de 7de eeuw de weg vrij voor een andere belangrijke vernieuwing, namelijk het gebruik van een
zeil. De middenkiel bood nu immers een goede bevestigingsplaats voor de mast.
In feite was de zeilboot op dat moment al lang geen nieuwigheid meer. In Azië en rond de Middellandse gebruikte men het zeil al vele eeuwen. In Noord-Europa hesen de Ierse kelten en de angelsaksen hun eerste zeilen al tegen het begin van de 6de eeuw. In feite waren de vikingen hier dus rijkelijk laat mee.
Het langschip /
Bron: Ningyou, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Het viking langschip; een doorslaand succes
In de loop van de 8ste en 9de eeuw kwam de Scandinavische zeevaart vervolgens tot bloei. Men kwam met het ene na het andere nieuwe scheepsontwerp.
Het zeil werd bijvoorbeeld steeds groter. Om te voorkomen dat het schip hierdoor instabiel raakte, werden de rompen breder en de kielen dieper. Voor de mast kwam er een sterk, ondersteunend raamwerk met een zware balk die over de hele lengte van het schip liep. Deze balk noemde men het
'zaathout'.
Zo ontwikkelde zich het famueze
'langschip', de boot die aan de basis zou staan van de invallen. Het zou vanaf ongeveer het begin van de 9de eeuw tot ruim in de 11de eeuw dienst doen en was een voor zijn tijd nautisch meesterwerk.
Langschepen kwamen in verschillende lengtes voor met maxima van iets meer dan 40 meter. De meeste exemplaren waren echter rond de 20 meter. De meeste langschepen waren geschikt voor zowel transport over zee als voor oorlogvoering.
Ze hadden een vrijwel platte bodem en waren de snelste vaartuigen van hun tijd. De mast zat altijd in het midden van de boot.
Net als vroegere vikingboten kon men het langschip aan land slepen, waardoor het in wezen het eerste amfibische oorlogsvaartuig was. Om het aan land slepen voor de langschepen mogelijk te maken, was de
stuurriem hierop aangepast. Deze zat aan de zijkant van de achtersteven vast, wees verticaal naar beneden en kon worden opgetrokken als de boot aan land werd gesleept.
Typisch voor het langschip was ook het feit dat de vikingen hun ronde schilden aan de buitenkant van de boord hingen. Dat scheelde nog behoorlijk wat plaats in de vaak overvolle schepen. Bovendien waren ze zo binnen handbereik.
Drakkar /
Bron: A. Brun, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Uit de langschepen groeide vervolgens ook de
'drakkar', het
drakenschip. Dat was een vervaarlijke oorlogsboot met plaats voor wel 60 roeiers.
Drakkars waren vaak rijkelijk versierd met patronen van dierenkoppen. Ze dankten hun naam aan het drakenhoofd op de voorsteven. Het versieren van producten met diermotieven was typisch voor Germaanse kunstnijverheid. Het was één van die dingen die zich niet zomaar lieten verdringen door de Christelijke invloed.
Naast deze grote jongens hadden de noormannen echter ook tal van kleinere en lichtere boten, welke niet echt langschepen waren, maar er wel sterk op leken. Dat waren doorgaans passagier- en vrachtboten. Meestal voeren deze alleen op rivieren of dicht op de kustlijn.
Het langschip was gedurende de 9de en 10de eeuw op afstand de best ontworpen boot van Europa en bracht de vikingen veel voordeel. In tegenstelling tot andere schepen was dit schip namelijk volledig zeewaardig, maar toch erg praktisch.
Het grote voordeel van het langschip was dat men er zowel op rivieren als op zee mee kon varen. Als men op een binnenwater kwam nam men de mast af en roeide verder.
De invallen en veroveringen van vikingen in relatie tot hun schepen
Dankzij het handzame langschip hadden de vikingen een strategisch voordeel op andere Europeanen. Toch wil dat niet zeggen dat ze altijd roofzuchtige aanvallers en plunderaars waren. In feite waren er vier verschillende fasen in de invallen van de noormannen, die gedeeltelijk verband houden met de boten die ze op dat moment hadden.
- Van ± 790 - 830. Tijdens de vroegste periode van het langschip waagden de vikingen zich steeds verder de open zee op. Dat leidde tot incidentele invallen in de landen die ze aldus tegenkwamen.
- Van ± 830 - 850. De vikingen hadden het potentieel van hun boten ontdekt. Er kwamen nu jaarlijks terugkerende seizoensinvallen.
- Van ± 850 - 900. Door een bevolkingsexplosie in Scandinavië voelden veel Noordse boerenzonen zich genoodzaakt om elders op zoek te gaan naar geschikte landbouwgrond en zich daar te vestigen. Dat leidde in toenemende mate tot de kolonisatie van en permanente vestiging in de binnengevallen gebieden.
- Van ± 1000 - 1066. In de 10de eeuw leek het militair overwicht van de vikingen sterk verminderd, omdat anderen hun schepen wisten na te bouwen. Vanaf het begin van de 11de eeuw keerden ze echter nog één keer terug en dit keer erger dan ooit. De noormannen beschikten nu namelijk over strak georganiseerde legers met drakkars, die op niets anders uit waren dan de verovering van andere gebieden. Met name in Groot-Brittannië wisten ze voet aan de grond te krijgen. Als Willem de Veroveraar zich niet had doen gelden in 1066, zou Engeland nu mogelijk een stuk Scandinavischer zijn.
De knorr, een vrachtschip voor lange afstanden
In hun zoektochten naar nieuwe gebieden trokken de vikingen ook de Atlantische Oceaan op en belandden in IJsland en Groenland. Waarschijnlijk zijn ze zelfs in Amerika aangekomen en hebben daar mogelijk een kleine kolonie gesticht.
Dergelijke lange reizen vroegen echter toch om een aangepast schip, omdat men dan beduidend meer bagage mee moest nemen. Dat lukte niet met het platte langschip. Daarom werd de
'knorr' ontwikkeld. Dat was een vrij korte maar brede boot met veel diepgang en hoge dolboorden. Dat maakte het een stabiele vrachtboot voor lange afstanden.
Een nadeel was dat er op de knorr nauwelijks plaats overbleef voor roeiers, zeker niet als de boot ook al vol zat met goederen. Daarom was de knorr voornamelijk een zeilboot.
Dat men daardoor voor de voortgang bijna geheel afhankelijk was van de wind, vroeg enige gewenning. De meeste middeleeuwse schepen, uit welke streek ook, konden zeilen én roeien.
De vikingen wisten de knorr echter afdoende aan te passen. Men maakte een hoge, vaste mast op de boot en gebruikte een groot vierkant zeil dat met veel tuigage op de juiste plek werd gehouden.
De knorr bleek ook erg geschikt voor meer vredelievende handelsexpedities. Dat kwam bij de noormannen vaker voor dan men misschien denkt. Met name met streken en steden langs de Oostzee dreven ze veel handel. Ook zakten ze de Wolga en de Dnjepr af tot diep in Rusland en zelfs tot aan de Zwarte en Kaspische Zeeën. Daar dreven ze handel met het Byzantijnse Rijk en Centraal Azië. De knorr kon namelijk ook op grote rivieren varen.
Navigatie
Om hun schepen te navigeren gebruikten de vikingen eenvoudige hulpmiddelen. Ze waren in belangrijke mate aangewezen op hun kennis van de zee en de hemellichamen. Deze kennis werd door mondelinge overlevering aan jongere generaties doorgegeven.
De zon en de sterren waren de belangrijkste markeringspunten. Daarbij maakten ze waarschijnlijk gebruik van zogeheten
'zenitsterren'. Dat waren de sterren waar ze recht onderdoor voeren en waarvan ze de positie uit het hoofd kenden. Dit alles gezien vamuit verschillende breedtegraden.
Ze gebruikten ook een instrument, namelijk de
'zon/schaduwschijf'. Dat is een simpele, maar ingenieuze houten schijf met enkele markeringen. In combinatie met de stand van de zon gaven deze markeringen aan hoe men op een bepaalde breedtegraad kon blijven varen.
Vikingschepen bezichtigen
Zoals gezegd zijn er door de tijd heen redelijk wat vikingschepen opgegraven. Daarvan zijn er een aantal te vinden in Scandinavische musea. Twee musea zijn hierbij met name interessant:
- De Vikingskibhallen in Roskilde, Denemarken. Hier wordt veel aandacht besteed aan de preservatie van gevonden vikingschepen. Er is onder andere een oorlogsschip van 18 meter lang te bezichtigen. Bij de Deense boten zijn wel maar weinig artifacten gevonden.
- Het Vikingskiphuset in Oslo, Noorwegen. Hier bevinden zich de drie best bewaard gebleven vikingschepen ter wereld, waaronder het beroemde Oseberg-schip, een fraai versierd exemplaar. Hier zijn ook beduidend meer artifacten te bezichtigen.
Lees verder