Schilderkunst 17e eeuw: het schildersatelier
Hoe werden schilders in de Gouden Eeuw opgeleid? De schilders werden doorgaans opgeleid in het atelier van een (meester)schilder. Wat weten we over de schildersateliers in die periode? Er zijn schilders die een zelfportret gemaakt hebben in hun atelier. Zo kunnen we een kijkje nemen in hun ateliers. Het betreft echter niet altijd een realistische weergave van het schildersatelier. Vaak wilde de schilder ook zijn opvattingen over het belang van de schilderkunst tonen.
De opleiding tot schilder
Hoe verliep de opleiding van schilders in de zeventiende eeuw? Ze kregen een ambachtelijke opleiding in het atelier van een (meester)schilder. Er bestond doorgaans een nauwe band tussen de (meester)schilder en zijn leerlingen. Een leerling begon, op de leeftijd van 12 tot 14 jaar, als 'krullenjongen'. Hij leerde allerlei technische vaardigheden, zoals het bereiden van verf en het prepareren van doeken. Ook kreeg hij teken- en schilderles. Voor de tekenles werden gipsen koppen en (soms) een (naakt)model gebruikt (zie de tekening van Rembrandts leerlingen in zijn atelier). Het schilderen werd geoefend door kopieën te vervaardigen van het werk van de (meester)schilder. Gevorderde leerlingen mochten de schilder assisteren. Een deel van het schilderij werd door de gevorderde leerling geschilderd. Indien nodig werd zijn werk door de (meester)schilder gecorrigeerd. Een leerling die zijn opleiding bijna voltooid had vervaardigde schilderijen naar eigen ontwerp, in de stijl van de (meester)schilder. Als die het werk perfect vond, ondertekende hij het schilderij vaak met zijn eigen signatuur, zodat het schilderij bij verkoop meer opbracht. De opleiding werd afgesloten door bij het Sint-Lucasgilde, een soort beroepsvereniging voor schilders, een meesterproef af te leggen.
Tekenende leerlingen in Rembrandts atelier /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein)In de leer bij Rembrandt
Rembrandt van Rijn heeft meer dan vijftig leerlingen gehad. Toen hij nog in Leiden woonde nam hij al leerlingen aan. In zijn grote huis in Amsterdam hadden zijn leerlingen de beschikking over een eigen werkkamer, met plaats voor vijf leerlingen. Het Sint-Lucasgilde stond maar drie leerjongens in het atelier toe, maar die regel werd door sommige schilders genegeerd. Het lesgeven was een lucratieve bijverdienste. Rembrandt vroeg, als bekend en gerespecteerd leraar,100 gulden per leerling per jaar, voor die tijd een fors bedrag.
Rembrandt had verschillende soorten leerlingen. Jonge leerlingen, van 12 tot 14 jaar oud, begonnen als 'krullenjongen' en werden door hem opgeleid tot (volleerd) schilder. Oudere leerlingen hadden vaak elders hun leertijd afgesloten. Ze wilden in zijn atelier leren schilderen in zijn stijl. Een van die leerlingen was Govert Flinck (1616-1660), die na afronding van zijn drie-jarige opleiding in Leeuwarden besloot om in het atelier van Rembrandt zijn schildersstijl onder de knie te krijgen. Hij wist die stijl zo goed te imiteren dat zijn werk als schilderijen van Rembrandt werden verkocht. Naast de twee genoemde groepen 'echte' leerlingen, waren er ook een aantal leerlingen die afkomstig waren uit gegoede families. Die leerlingen bezochten enige tijd zijn atelier voor hun plezier en hun kunstzinnige vorming. Ze hadden doorgaans niet de ambitie om schilder te worden.
De schilder in zijn atelier
Er zijn in de Gouden Eeuw schilderijen gemaakt van de schilder in zijn atelier. Niet alle schilderijen zijn overigens gemaakt om (uitsluitend) te laten zien hoe een schilder in die tijd werkte. Niet zelden beeldde de schilder zich in zijn eigen atelier af om zijn visie op de schilderkunst te tonen.
Het atelier van Adriaen van Ostade en zijn broer Isaack van Ostade
Schildersatelier (1663) van Adriaen van Ostade is hoogstwaarschijnlijk een realistische weergave van een schildersatelier in de zeventiende eeuw. Hij deelde samen met zijn broer, de landschapsschilder Isaack van Ostade, een atelier in Haarlem.
In een vrij rommelig atelier zien we, in het schaarse licht dat door een raam links naar binnen schijnt, op de voorgrond Isaack van Ostade, zittend op een krukje achter een ezel, een landschap schilderen. Een kleine schets, die als voorbeeld moet dienen, hangt boven het paneel. De hand van de schilder steunt op een paletstok. Die steun is nodig om de kleine details in het landschap te kunnen schilderen. Rechts op het schilderij zien we een leerjongen bezig met het voorbereiden van de verf. Met een zogenaamde loper beweegt hij over een stenen plaat om het kleurmiddel tot poeder te wrijven. Een pigment als vermiljoen, een helderrode kleurstof, moet heel fijn worden gewreven, terwijl andere pigmenten, zoals smalt (fijngemalen kobaltglas), kleur verliest als het te fijn wordt gewreven. Door olie als bindmiddel te gebruiken ontstaat olieverf. De derde persoon op het schliderij, zittend in de achtergrond, is de schilder Adriaen van Ostade. Hij is bezig met zijn palet.
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein) Het atelier van Rembrandt
Het schilderij
Zelfportret in atelier (1629) van Rembrandt van Rijn laat een heel ander atelier zien. Op dit schilderij zien we een (jonge) Rembrandt afgebeeld, in een wel erg leeg atelier. Zelfs een schilderskrukje ontbreekt. De schilder, met een palet, een schildersstok en enkele penselen in zijn hand, kijkt van afstand naar zijn schilderij op de schildersezel. De afbeelding van de schilder is klein in vergelijking met de schildersezel. Wellicht wilde Rembrandt daarmee benadrukken dat het werk van de kunstenaar groter (belangrijker) is dan de (nietige) maker. De toeschouwer mag niet zien wat er op het schilderij is afgebeeld.
Waarschijnlijk heeft Rembrandt hier zijn ideale atelier geschilderd, waar hij zich volledig kan concentreren op zijn werk, niet gestoord door gipsen afgietsels, prenten, wapens, helmen, exotische voorwerpen, enzovoorts. (Rembrandt werd later een verwoed verzamelaar).
Het atelier van Johannes Vermeer
Het schilderij
De schilderkunst (omstreeks 1673) van Johannes Vermeer is ongetwijfeld geen realistische weergave van een schildersatelier. De schilder zit te schilderen in een veel te deftig, antiek kostuum. De helverlichte ruimte met zijn zware gordijnen, kroonluchter, chique meubels en fraaie tegelvloer doet eerdere denken aan een pronksalon dan aan een atelier. Vermeer wilde met deze chique entourage kennelijk het belang van de schilderkunst benadrukken.
Het model met de lauwerkrans op haar hoofd symboliseert Clio. de muze van de geschiedschrijving en het heldendicht. Het boek in haar hand is het boek van de geschiedenis. In dit boek wordt de roem van de schilderkunst vereeuwigd. Het schetsboek op de eikenhouten tafel verwijst, volgens kunsthistorici, naar de architectuur, terwijl het gipsafgietsel van het gezicht naar de beeldhouwkunst verwijst. Die twee voorwerpen zijn terzijde gelegd, een teken dat de schilderkunst belangrijker is dan de architectuur en de beeldhouwkunst.
Het schilderij
De schilderkunst kan ook beschouwd worden als een pleidooi van Vermeer om de schilderkunst niet meer in te rekenen tot de ambachten, maar onder te brengen bij de hoger gewaardeerde vrije kunsten. De schilder moest daarom over wetenschappelijke kennis beschikken. De afgebeelde schilder zonder gezicht is het prototype van de geleerde kunstenaar.
Het atelier van Gerard Dou
Het
Zelfportret van een kunstenaar in zijn atelier (1647) van Gerard Dou geeft geen beeld van een kunstenaar die aan het schilderen is in zijn atelier. Gerard Dou is hier een kunstenaar die zich verdiept in een studieboek. Ook de op het schilderij afgebeelde attributen, zoals een klassiek beeld, een globe, een viool,en bladmuziek wijzen op de geleerdheid van de schilder. Van de schilder werd verwacht dat hij de geleerdheid ook toepaste in zijn werk. Ook dit schilderij kan beschouwd worden als een pleidooi om de schilderkunst niet langer te beschouwen als een ambacht, maar om de schilderkunst onder te brengen bij de hoger gewaardeerde vrije kunsten.
Lees verder