Schrijvers 20e eeuw: Jan Wolkers (1925-2007)
De schrijver Jan Wolkers verwerkte vooral in zijn eerste romans veel ervaringen uit zijn jeugd. Zijn romans, met hun stoere vitalisme, rauw taalgebruik en onverbloemde beschrijving van de seksualiteit, werden niet door alle critici gewaardeerd. Het publiek trok zich van de kritiek niets aan. Wolkers werd een veelgelezen schrijver. De hoofdpersoon in zijn romans worstelt vaak met het leven. Hij heeft moeite om relaties aan te gaan, is eenzaam, en heeft een obsessie voor de dood. Boeken als Kort Amerikaans, Turks fruit en Terug naar Oegstgeest prijken nog steeds op de boekenlijst van middelbare scholieren.
Het leven van Jan Wolkers
De in 1925 in Oegstgeest geboren Jan Wolkers groeide op in een kinderrijk gezin. Zijn ouders hadden een slechtlopende kruidenierszaak. Diepe indruk op Jan maakte het overlijden van zijn broer tijden de Tweede Wereldoorlog. Jan besloot om schilder te worden. Hij brak met het streng gereformeerde geloof van zijn ouders en ging in Leiden wonen, waar hij onderdook om aan tewerkstelling door de Duitsers te ontkomen. Ondergedoken op de Leidse schildersacademie tekende en schilderde hij. Na de oorlog studeerde hij van 1949 tot 1953 beeldhouwkunst aan de Rijksacademie in Amsterdam. In 1957 werkte hij een jaar in Parijs, in het atelier van Zadkine.
Jan Wolkers schreef in 1957 zijn eerste verhalen. Er volgde in rap tempo een groot aantal romans, verhalenbundels, toneelstukken en biografische geschriften. Na zijn verhuizing van Amsterdam naar Texel, eind 1980, publiceerde hij minder, omdat hij zich meer toelegde op zijn beeldhouwwerk. Hij maakte onder andere het Auschwitzmonument op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam, dat bij herhaling werd vernield.
Jan Wolkers en de literaire kritiek
De boeken van Jan Wolkers uit de jaren zestig en de vroege jaren zeventig van de twintigste eeuw kenmerken zich door stoer vitalisme en macabere, pesterige humor, een mengeling van sadisme en tederheid, rauw taalgebruik, korte zinnen zonder veel literaire opsmuk en felle maatschappijkritiek. Dit riep heftige weerstand op bij de literaire kritiek. Niet alle critici konden zijn eerste verhalenbundels en romans waarderen. Het publiek trok zich van deze ophef overigens niets aan. Zijn eerste verhalenbundels en romans vonden in oplagen van tienduizenden hun weg naar het publiek. Toen na tien jaar de morele verontwaardiging verstomde, hadden ook veel critici waardering voor het werk van Jan Wolkers uit de jaren zestig en de vroege jaren zeventig.
Het latere werk van Jan Wolkers werd door de critici minder goed ontvangen. Slechts enkele nieuwe boeken hadden en gematigd positieve ontvangst. Zowel de Constantijn Huygensprijs (1982) voor zijn gehele werk als de P. C. Hooftprijs (1988) werden door Wolkers geweigerd, vanwege zijn ongenoegen over de volgens hem slordige en rancuneuze recensies van zijn nieuwste romans.
De thematiek
Een centraal thema van het werk van Jan Wolkers is het leven dat de dood in zich draagt. Wolkers verwerpt het geloof in een opstanding na de dood. De dood is het definitieve einde. Die gedachte leidt enerzijds tot doodsangst en veel aandacht voor tekenen van lichamelijk verval. Anderzijds leidt die gedachte tot het besef dat de zin van het leven ligt in het hier en nu tot (in zijn romans beschreven) uitingen van vitaliteit en ongeremde, spontane seksualiteit.
Een tweede centrale thema is de eenzaamheid. Dit thema is verbonden met de dood, want de eenzaamheid van de mens is nergens groter dan bij zijn sterven. De mens, door zijn mens-zijn tot eenzaamheid veroordeeld, voelt zich uitgesloten. Hij denkt zijn eenzaamheid te kunnen oplossen door de coïtus. Die doet dat echter niet: na de coïtus blijft de mens eenzamer dan ooit achter.
Het werk van Jan Wolkers
Eerste verhaal en debuutbundel
Zijn eerste verhaal
De verschrikkelijke sneeuwman (1957) werd later opgenomen in zijn debuut, de verhalenbundel
Serpentina's petticoat (1961).
Kort Amerikaans
In 1962 verscheen
Kort Amerikaans, zijn eerste roman. Het boek werd een bestseller. Waarschijnlijk was het verkoopsucces mede te danken aan de destijds ophef veroorzakende onverbloemde beschrijving van de seksualiteit.
Hoofdpersoon in deze autobiografisch getinte roman is de negentienjarige Eric van der Poelgeest, die is ondergedoken in Leiden. Op de kunstacademie waar hij is ondergedoken ontdekt hij een schedel waarop een bruine vlek is aangebracht. Hij schrikt, want hij heeft zelf een grote vlek aan zijn slaap. Die vlek is voor iedereen zichtbaar, omdat hij op bevel van zijn vader zijn haar 'Kort Amerikaans' heeft laten knippen. Eric voelt zich een getekende. Het litteken brandmerkt hem als iemand met een obsessie voor de dood. Door zijn zondebesef en levensangst waarmee hij door zijn strenge opvoeding is belast, is hij veroordeeld tot eenzaamheid.
Zijn vriend wordt door de Duitsers gearresteerd, hij wordt verlaten door zijn vriendin Ans, en Elly, een meisje dat hij op het atelier heeft ontmoet en die bij hem is komen wonen, is hem ontrouw. Na een laatste dramatische ontmoeting met zijn broer, sterft zijn broer aan difterie. Tenslotte is het enige gezelschap in het atelier een gipsen vrouwentorso. Hij bevredigt zich met de gipsen vrouwentorso. De vereenzaamde Eric ziet tenslotte geen andere uitweg dan de dood.
Terug naar Oegstgeest
De roman
Terug naar Oegstgeest (1965) neemt in zijn oeuvre een sleutelpositie in. In deze ik-roman herbeleeft de ik-persoon zijn jeugd in het ouderlijk huis in Oegstgeest. Het is een semi-autobiografische bekentenisroman, waarin de auteur zich zonder blikken of blozen te kijk stelt.
In zestien hoofdstukken, afwisselend spelend in het heden en in het verleden, vertelt Wolkers over zijn jeugd in het met elf kinderen drukbevolkte ouderlijk huis. Zo vertelt hij over de moeizame relatie met zijn strenge, calvinistische vader, de dood van zijn broer tijdens de Tweede Wereldoorlog, zijn breken met het strenge gereformeerde geloof, en over zijn latere beeldhouwstudie in Amsterdam en Parijs. Ook vertelt hij over de tijd dat hij als dierverzorger en tuinjongen zijn eerste geld verdiende. Zijn belangstelling voor dieren leidt soms tot kinderlijk sadisme, maar ook tot tedere zorg.
Op de lagere school heeft hij zijn eerste erotische fantasieën. Hij richtte zijn aandacht op een meisje uit zijn klas met donkere lokken en op een onbereikbare schooljuffrouw.
De roman, waarin hij zijn jeugdjaren met een opvallende mildheid beschrijft, bevat ook een beschrijving van de neergang van zijn ouders, die een slechtlopende kruidenierszaak hadden.
Turks fruit
Ook in de roman
Turks Fruit (1969) komt de levensvisie van de auteur naar voren. De verwerping door Wolkers van het van huis uit meegekregen geloof in de opstanding naar de dood leidt bij Wolkers tot het besef dat de zin van het leven ligt in het hier en nu. Dat besef komt in de roman
Turks Fruit, een roman over een aanvankelijk zeer gelukkige liefdesrelatie, tot uiting in toentertijd gedurfde beschrijvingen van een ongeremde, spontane seksualiteit.
De geliefde van de ik-figuur in
Turks fruit is Olga, een mooi roodharig meisje dat hij liftend in Roermond heeft ontmoet. Ze komt bij hem op zijn atelier in Amsterdam wonen, waar ze samen uitbundig de liefde beleven. Haar jeugdobsessie, haar angst om zwanger te worden (ingegeven door verhalen van haar moeder), leidt tot het kapotgaan van de relatie. Ze verlaat hem, na een ontmoeting met een zakenrelatie van zijn moeder. Later ontmoeten de ik-persoon en Olga elkaar weer. Olga heeft haar nieuwe vriend inmiddels verlaten, maar de ik-persoon en Olga blijven niet meer bij elkaar.
Olga sterft tenslotte aan een hersentumor. Het aftakelingsproces wordt door Wolkers, bij wie de gedachte aan de dood leidde tot doodsangst en bijzondere aandacht voor vormen van lichamelijk verval, bijzonder plastisch beschreven.
De walgvogel
In de roman
De walgvogel (1974) komen de politieke opvattingen van Wolkers naar voren. De roman is niet alleen een liefdesroman, want tegelijkertijd wordt een onthullend beeld geschetst van de mentaliteit van veel Nederlanders tijdens de de crisisjaren, de Duitse bezetting en de politionele acties in Indonesië.
De hoofdpersoon Griffioen heeft een ontroerende verhouding met Lien. Hij heeft haar in de oorlogsjaren in Leiden leren kennen. Als haar vader, ontstemd over hun heftige liefde, haar weer terug naar huis haalt eindigt hun relatie. Na de Tweede Wereldoorlog meldt Griffioen zich voor militaire dienst in Indië. Vlak voor zijn vertrek ontdekt Griffioen dat Van Oosten, een van zijn officieren, zich met Lien heeft verloofd. Lien vertrekt ook naar Indië. Griffioen beleeft in de tropen allerlei erotische avonturen. Dan verneemt hij dat Lien en Van Oosten met elkaar zijn getrouwd. Als hij haar ontmoet blijkt dat ze nog steeds van hem houdt. Aan hun gelukkige ontmoetingen komt een einde als haar man ontdekt dat zijn vrouw een geheime liefde heeft. Het slot van de roman is erg dramatisch.
Het latere werk van Jan Wolkers
Wolkers schreef na de vroege jaren zeventig nog een aantal romans. Dit latere werk werd door de critici minder goed ontvangen. Gematigd positief besproken werden
De doodshoofdvlinder (1979), over het overlijden en de begrafenis van zijn vader, en
De perzik van onsterfelijkheid (1980), over de sterfdag van een vroegere verzetsstrijder. In beide boeken heeft de hoofdpersoon en obsessie voor de dood.
Andere latere romans van Wolkers zijn
De kus (1978),
Brandende liefde (1981),
De junival (1982),
Gifsla (1983) en
De onverbiddelijke tijd (1984).
Critici verweten Wolkers dat hij zichzelf herhaalde. Bovendien verweten ze hem sentimentaliteit. Blijkbaar trok Wolkers zich de kritiek aan, want na 1984 schreef hij geen romans meer.
De junival
De hoofdpersoon haalt in
De junival (1982) herinneringen op aan zijn moeder en aan zijn poes Voske. Hij ziet tussen haar en Voske grote overeenkomsten. De poes en zijn moeder leken alles op te merken. Ze kenden al zijn dagelijkse gewoontes. De gebeurtenissen uit het leven van zijn moeder en Voske passeren de revue. Die gebeurtenissen doen de hoofdpersoon beseffen hoe groot hun beider invloed op zijn leven was.
Lees verder