De succesformule van het Romeinse legioen
Dé succesformule van de weergaloze expansie van het Romeinse Rijk was zonder twijfel het legioen. Maar hoe was dit legioen precies ingedeeld?
Indeling
Augustus was degene die de reeks hervormingen die de consul Gaius Marius tot een einde bracht. Waar Marius het Romeinse leger had omgevormd tot een professionele vechtmachine, gaf Augustus het legioen rond 30 v. Chr. zijn definitieve vorm. Onder Marius bestond een legioen nog uit 6000 man, die onderverdeeld waren in 10 cohorten van 600 man. Augustus veranderde de indeling van de legioenen, hoewel het algehele idee hetzelfde bleef. Een legioen bestond niet langer uit 6000 man, maar kwam uit op een totaal van 5248. Dit was als volgt onderverdeeld. Het legioen bleef uit 10 cohorten bestaan, maar die omvatten niet langer elk 600 man. Van de 10 cohorten waren er 9 ‘reguliere’ cohorten, die bestonden uit 6 centuriën van 80 man, 480 per cohort dus. Het cohort dat overbleef, was het ‘primaire’ cohort, bestaande uit niet 6 centuriën, maar uit 5 centuriën, die echter niet uit 80, maar uit 160 man bestonden. Dit ‘dubbel-bemande’ cohort bestond dus uit 800 man, maar dit had een reden. Dit cohort was verantwoordelijk voor het dragen van de adelaar van het betreffende legioen, een grote eer. De adelaar van een legioen was heilig en mocht onder geen beding in handen van de vijand vallen, dit was de grootste schande wat een legioen kon overkomen.
Een rekensom leert ons dat we met de reguliere cohorten en het dubbel-bemande cohort op 5120 man komen. De overige 128 man bestond uit een kleine cavalerie-eenheid die Augustus aan de legioenen toevoegde. Het overgrote deel van de cavalerie binnen het Romeinse leger kwam uit zogenaamde
auxilia-eenheden, dit waren barbaarse hulptroepen die een aparte organisatiestructuur hadden en in principe onafhankelijk van de legioenen opereerden. Een legioen had dus niet altijd de beschikking over cavalerie-eenheden, maar had deze eigenlijk wel nodig. Daarom introduceerde Augustus een klein cavalerie-detachement, dat permanent bij een legioen hoorde. Deze eenheid was relatief klein en was dus ook niet bedoeld voor de strijd, al kon deze natuurlijk als de nood aan de man was wel gebruikt worden. De primaire taken van deze eenheid waren het verkennen en het verzorgen van de communicatie, zowel onderling als tussen legioenen en/of basissen.
Ook de centuriën zelf waren weer onderverdeeld, namelijk in
contubernia, wat letterlijk tentgroep betekent. Deze tentgroepen bestonden uit 8 man en elke centurie bestond dus uit 10 contubernia. De mannen binnen een contubernium deelden één tent en tevens één pakezel. Deze ezel kon echter niet veel meer dragen dan de zware tent, waardoor de mannen het meeste zelf moesten dragen. Het contubernium was de kleinste eenheid binnen het legioen.
Leidinggevenden
De belangrijkste leidinggevende binnen het legioen was misschien wel de
centurio, die, zoals de naam doet vermoeden, een centurie onder zijn hoeden had. Ceasar noemde de centurio’s ‘de ruggegraat van zijn leger.’ De centurio zat het dichtst op zijn mannen en kon heel direct zijn invloed uitoefenen en had bovendien een grote mate van zelfstandigheid. De rang van centurio omhelste een groot aantal rangen, waarvan de hoogste rang die van primus pilus was, wat ‘eerste speer’ betekent. Dit was een zeer prestigieuze rang, die ook gepaard ging met grote verantwoordelijkheid. Elk legioen had maar één primus pilus, die, in tegenstelling tot de andere 58 centurio’s, daadwerkelijk betrokken werd bij het strategisch overleg van de hogeren in rang, waarover later meer.
De centurio’s deden hun werk echter niet alleen. Elke centurio benoemde binnen zijn centurie een
optio, die in feite de tweede man van de centurie was. De optio was vaak verantwoordelijk voor de discipline in de centurie, regelde vaak de trainingen van de centurie, als die niet in mars was, en gaf leiding aan de centurie als de centurio absent, gewond of dood was. De optio was dan ook vaak de natuurlijke opvolger van een centurio. Verder kregen de centurio’s hulp van een
standaarddrager, die de standaard van een centurie droeg, wat een grote eer was en veel aanzien gaf, en een
tesserarius, die verantwoordelijk was voor het dagelijkse wachtwoord.
Voor het algehele commando van een legioen, moest je bij de legaat zijn, de
legatus legionis. De rang van legaat was de hoogste binnen het legioen. Wanneer de legaat absent was, verschoof het algehele commando naar de tribuun. Een legioen had in principe 6 tribunen, maar er waren twee smaken. Een legioen had vijf
tribuni angusticlavii, wat tribuun van de smalle streep betekend. De smalle streep refereerde naar de breedte van de purperen streep op hun tuniek. De tribunen met een dunne streep waren jonge mannen, uit senatoriale of equestrische kringen, die een carrière in het leger ambieerden. Dit tribunaat was de eerste stap op de ladder en was niet meer dan een stage van 6 maanden, deze tribunen hadden dan ook geen enkele zeggenschap en waren niet meer dan stagiaires zoals wij die tegenwoordig ook nog kennen. De enige tribuun die wél macht had, was de
tribunus laticlavius, tribuun van de dikke streep. Dit tribunaat was één van de laatste stappen op de militaire en maatschappelijke ladder, daar het voltooien van dit tribunaat je op de nominatie zette om tot de senaat toe te treden. Dit was dan ook de tribuun, die na de legaat het opperbevel over een legioen voerde. Het kwam relatief vaak voor dat een tribuun zijn legioen moest leiden.
Bij absentie van zowel de legaat als de tribuun, kwam het legioen in handen van de
kamp-prefect. De kamp-prefect was vaak een ex-primus pilus, die na zijn actieve dienst in het leger aanbleef als kamp-prefect. Deze prefectuur omvatte normaal gesproken het beheren van het basiskamp van het legioen en het beheren van het arsenaal. Ook kwam het vaak voor dat een kamp-prefect een detachement leidde als het leger zich opsplitste. Dat een prefect het gehele leger bestuurde was echter zeer zeldzaam.
Lees verder