Nederlands: geschiedenis van de Nederlandse taal
De geschiedenis van de Nederlandse taal begint met de oudst bewaard gebleven teksten in het Oudnederlands. De geschiedenis wordt vervolgd met de Middelnederlandse taal van Reinaert de vos. In de zestiende eeuw en zeventiende eeuw ontwikkelt zich een standaardschrijftaal. De spelling van het Nederlands verandert. Van een spellinguitspraak gaat men naar een uniforme spelling van woorden, ongeacht de uitspraak. De geschiedenis maakt duidelijk dat het bedenken van een eenvoudige spelling geen eenvoudige opgave is. Na de Tweede Wereldoorlog verandert de woordenschat: veel Engelse woorden, nieuwe Nederlandse woorden, informelere taal en schuttingtaal.
Geschiedenis van het Oudnederlands (900 - 1170)
De oudste bewaard gebleven teksten dateren uit de tiende eeuw. Dan begint de geschiedenis van het Nederlands. Of toch niet? Nederlands werd immers waarschijnlijk al gesproken voordat er iets werd opgeschreven. Van de periode voor 900, die wel de prehistorie van het Nederlands wordt genoemd, is wel iets bekend. Het is echter niet zeker dat de taal van voor 900 met recht Nederlands genoemd mag worden. De taal waaruit het Nederlands zich heeft ontwikkeld is niet bekend. Ook is het moeilijk om aan te geven wanneer die onbekende taal precies in het Nederlands veranderde. Daarom begint deze geschiedenis van het Nederlands in de tiende eeuw.
Er zijn maar weinig teksten in het Oudnederlands bewaard gebleven. Waarschijnlijk zijn er in die tijd ook maar weinig teksten in het Oudnederlands geschreven. Men schreef vrijwel uitsluitend in het Latijn. Bewaard gebleven zijn de omstreeks 950 in het Oudnederlands geschreven
Wachtendonckse psalmen, een bewerking van in het Hoogduits geschreven psalmenvertaling. Een ander bewaard gebleven tekst is de
Egmondse Willeram uit ongeveer 1100, een vernederlandste versie van de parafrase van het Hooglied. Een derde bewaard gebleven langere tekst is de
Mittelfrankische Reimbibel. Diverse fragmenten van deze berijmde bijbelvertaling uit de eerste helft van de twaalfde eeuw zijn bewaard gebleven.
Het Oudnederlands bestaat dus uit meer dan het bij veel middelbare scholieren bekende zinnetje
Hebban olla vogala nestas [b]agannen hinose hi[c] [e]nda thu uu[at] umbida[n] [uu] e nu (de letters tussen vierkante haken zijn aanvullingen).
Taalveranderingen tussen 900 en nu hebben het Oudnederlands moeilijk toegankelijk gemaakt. Lezers van Oudnederlandse teksten worden geconfronteerd met onbekende klanken, woorden en zinsconstructies. Bovendien zijn de oudste Nederlandse teksten niet geschreven in een algemene taal, maar in een plaatselijk dialect. Het Oudnederlands is dus geen algemene taal, maar een verzameling dialecten die onderling meer of minder zijn verwant.
Geschiedenis van het Middelnederlands (1170-1500)
Ook in de middeleeuwen bestaat er nog geen algemene taal. Hendrik van Veldeke schreef zijn
Sint-Servaaslegende uit circa 1170 in het Limburgs, terwijl de uit de streek van Gent afkomstige schrijver van
Vanden Vos Reinaerde zijn verhaal in het Vlaams vertelt.
Teksten van middeleeuwse auteurs werden lange tijd niet gelezen. Pas in het begin van de negentiende eeuw werd de taal en literatuur uit de middeleeuwen herontdekt. Dichters en taalkundigen uit de Romantiek wezen hun tijdgenoten op het belang van de midddeleeuwse handschriften. Veel handschriften waren intussen verloren gegaan. Zo knipte men vanaf de zestiende eeuw vaak middeleeuwse perkamenten handschriften gewoon in stukken om er boekbanden mee te verstevigen. Andere handschriften vielen ten prooi aan de muizen, het vuur of vandalisme.
Uit de dertiende eeuw zijn diverse literaire teksten overgeleverd. Overgeleverde ridderromans zijn onder andere
Reinout van Montalbaen, Ferguut, Walewein en de
Lanceloet-compilatie (een aantal kleinere Arthur-verhalen). De auteurs van deze verhalen zijn onbekend. Ook overgeleverd zijn een aantal teksten (originelen of kopieën) van Jacob van Maerlant. Hij schreef ridderromans, historische romans en een aantal encyclopedische werken, zoals
Der Naturen Bloeme, Spiegel Historiael en de
Rijmbijbel. Bewaard gebleven is ook het dierenepos
Vanden Vos Reynaerde, een door een zeker Willem in het Vlaams geschreven meesterwerk.
Wil je overigens echt weten hoe onze taal er in een bepaalde plaats en op een bepaalde tijd in de middeleeuwen uitzag? Dan kun je beter een bewaard gebleven ambtelijke tekst raadplegen. Literaire teksten uit de middeleeuwen zijn, in tegenstelling tot ambtelijke teksten, doorgaans niet voorzien van een datering en een plaatsaanduiding. Bovendien is de bewaard gebleven literaire tekst vaak niet de originele tekst van de auteur, maar een later door iemand anders overgeschreven tekst. Bij het maken van een handgeschreven kopie werden vaak woorden gewijzigd. Het dialect van oorspronkelijke auteur werd aangepast aan het plaatselijke dialect.
In de middeleeuwen bestond er, zoals eerder opgemerkt, nog geen standaardtaal. In de laatste helft van de vijftiende eeuw is er wel het begin van een standaardschrijftaal. De uitvinding van de boekdrukkunst in circa 1450 is daarbij van belang. Drukkers wilden hun boeken ook in andere steden verkopen. Daarom vervingen ze woorden in hun eigen dialect door woorden die ook in andere steden werden begrepen.
Nieuwnederlands in de zestiende eeuw (1500-1600)
In de zestiende eeuw werd de Nederlandse taal volwassen. Verschillende gebeurtenissen vergroten het aanzien van de Nederlandse taal en zorgen voor het ontstaan van een algemene schrijftaal. Ten eerste werden er door de drukpers steeds meer boeken in het Nederlands gedrukt in plaats van in het Latijn. In de tweede plaats zorgden de Hervormingen van Luther en Calvijn ervoor dat er heel veel bijbels gedrukt werden in de taal van het volk. Ten derde bracht de opstand tegen de Spaanse koning de bewoners van de Lage Landen dichter bij elkaar. Bovendien vluchtten er veel Zuid-Nederlanders naar Holland. Het welvarende Holland werd de bakermat van de Nederlandse standaardtaal. De vierde reden was de de wedijver van de kunstenaars en de geleerden met de cultuur van de Grieken en de Romeinen. Ze wilden, met de klassieke talen als voorbeeld, ook het Nederlands rijk en regelmatig maken. De eerste grammatica's en woordenboeken verschenen op de markt.
De Nederlandse taal werd steeds volwassener. Artsen, plantkundigen en wiskundigen gingen steeds meer in het Nederlands schrijven. in plaats van in het Latijn. Ook vernederlandsten de wetenschappers hun vaktermen.
Het ontstaan van een algemene schrijftaal in de zestiende eeuw heeft ook te maken met een andere kijk op spelling. In de middeleeuwen was de spelling van streek tot streek anders, omdat de spelling gebaseerd was op de uitspraak (die ook van streek tot streek anders was). In de zestiende eeuw lette men bij de spelling niet langer uitsluitend op de uitspraak. Men streeft naar een grotere consequentie. Woorden worden op dezelfde manier geschreven, ongeacht de uitspraak. Ook worden er allerlei afspraken over de spelling gemaakt. Veel regelmatiger dan voorheen worden woorden los geschreven (
watter was wordt
wat er was). Woorden worden ook anders geschreven vanwege het meervoud (
hant wordt
hand, want het meervoud is
handen). Bovendien worden dezelfde klanken voortaan met dezelfde letters weergegeven (oe-klank wordt niet langer geschreven als ou
bouc of als u
blumen). De grotere consequentie bij het spellen heeft dus zeker een bijdrage geleverd aan het ontstaan van een algemene schrijftaal.
Nieuwnederlands in de Gouden Eeuw (1600-1700)
In de zeventiende eeuw zien we de verdere ontwikkeling van een algemene schrijftaal. De belangstelling voor taal was groot. Er werden woordenboeken, boeken over spelling en grammatica's geschreven. Nederlandse schrijvers zochten naar nieuwe middelen om zich in hun moedertaal uit te drukken. Ontbrekende woorden maakten ze zelf. Ook schreven ze beschouwingen over taal. Het werk en de beschouwingen van Nederlandse schrijvers als Vondel, Hooft, Huygens en Bredero heeft zeker bijgedragen aan de groei van een algemene Nederlandse schrijftaal.
De samenstellers van de Statenbijbel maakten een bijbel die in het hele land kon worden gebruikt. De in 1637 gereedgekomen bijbel was een compromis tussen de dialecten van west en oost en van zuid en noord. De bijbel had een groot gezag, zowel wat betreft de inhoud als wat betreft het taalgebruik. Daarom werd de Statenbijbel gezien als een voorbeeld hoe men schrijven moest.
Een algemene spreektaal was er in de zeventiende eeuw nog niet. Plattelandsbewoners spraken hun eigen dialect. In de steden ontstonden stadsdialecten die onderling van elkaar verschilden. Bovendien ontstond er in de zeventiende eeuw een tweedeling tussen de platte taal van de bevolking en de de beschaafde omgangstaal van de welgestelden.
In de woordenschat vonden in de zeventiende eeuw de meeste veranderingen plaats. Om leenwoorden te vervangen of te vermijden werden er nieuwe woorden bedacht. Men slaagde er niet altijd in om vreemde woorden te vervangen door Nederlandse woorden. Zo probeerde Hooft tevergeefs om de woorden
ingenieur en
parlement te vervangen door
vermufteling en
pleithof.
Nieuwnederlands in de achttiende eeuw (1700-1795)
In de achttiende eeuw dachten taalkundigen dat de mogelijkheden om de Nederlandse taal te veranderen groot waren. Men bedacht allerlei taalregels. Die taalregels sloten doorgaans nauwelijks aan bij de werkelijkheid. In hun boeken over taal vinden we een Nederlands dat de taalkundigen helder vonden. Gevolg was dat er een gekunstelde schrijftaal ontstond die erg verschilde van de spreektaal.
De fixatie op regels leidde dus tot een onnatuurlijke schrijftaal. Niet iedereen gebruikte een onnatuurlijke schrijftaal. Er waren Nederlandse schrijvers die het streven van de Franse classici naar eenvoud en zuiverheid en de eenvoudige prozastijl van de Engelse spectatoriale geschriften (de voorlopers van onze opiniebladen) navolgden. Justus van Effen schreef in een eenvoudige stijl. Ook de briefroman van Betje Wolff en Aagje Deken uit 1782,
Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, is in een eenvoudige stijl geschreven.
Intermezzo: Nederlandse taal in het zuiden, begin negentiende eeuw
In het door de Franse legers in 1794 ingenomen zuiden (in 1795 geannexeerd) waren de Fransen van mening dat iedereen belang had bij het Frans. De bovenlaag in het zuiden was al verfranst. Frans was ook de taal van de overheid. Vanaf 1794 geschiedde de rechtspraak in civiel recht in het Frans. In het zuiden was het Nederlands een taal zonder prestige en zonder officiële functie. Er verschenen geen kranten meer in het Nederlands en ook bijna geen boeken. Het gewone volk, de arbeiders, ambachtslieden en het dienstpersoneel, kende bijna geen Frans. Zij spraken het plaatselijke dialect.
Geschiedenis van het modern Nederlands van 1795 tot nu
In het noorden van Nederland, dat ze in 1795 veroverden, lieten de Fransen de taal ongemoeid. Er was in de Franse tijd een streven naar uniformiteit. De Nederlandse overheid ging zich bemoeien met de bevordering van een eenheidstaal. Matthys Siegenbeek, een Leidse hoogleraar, publiceerde, in opdracht van de regering, in 1804 zijn
Verhandeling over de Nederduitsche spelling, ter bevordering van de eenparigheid in dezen. De Nederlandse spelling was voor het eerst, maar nog niet bij wet, officieel geregeld. Men was dus niet verplicht om deze officiële spelling te gebruiken. Niet iedereen was gelukkig met deze spelling. In 1863 ontwierpen Matthijs de Vries en L.A. te Winkel een nieuwe spelling. Deze spelling werd, hoewel ze in Nederland geen officiële status kreeg, toch vrij algemeen gebruikt. Ook dit was een spelling met een overmaat aan regels. Zo schreef men volgens de spelling van De Vries en Te Winkel
koolen als het ging om groente en
kolen als het ging om brandstof.
Tegen het overmaat van regels kwam tegen het einde van de negentiende eeuw verzet. Kollewijn wilde het onderscheid tussen ee en e en tussen o en oo afschaffen, de ch in mensch en visch afschaffen en de naamvallen niet langer in leven houden. In 1934 werd op de scholen een vereenvoudigde spelling ingevoerd, de spelling Marchant. Enkele voorstellen van Kollewijn werden werkelijkheid.
In de loop van de negentiende eeuw ontstond er geleidelijk aan een algemeen gesproken standaardtaal. De uitspraak van de gegoede stand in de steden kreeg steeds meer gemeenschappelijke kenmerken. Door de bovenlaag werd in de gesproken taal de spellinguitspraak gevolgd. Deze op de schrijftaal gebaseerde plechtige spreektaal ging steeds meer de toon aangeven. Het onderwijs verspreidde de verzorgde spreektaal. Daar werd de verzorgde schrijf- en spreektaal immers aangeleerd. Belangrijk bij de uitbreiding van de verzorgde spreektaal was de oprichting van het Verenigd Koninkrijk in 1815. Telkens van post wisselende ambtenaren in deze eenheidsstaat leverde een belangrijke bijdrage aan de verspreiding van een algemeen beschaafde spreektaal. Ook op andere manieren werd de eenheidstaal bevorderd. De in 1815 ingevoerde dienstplicht bracht de sprekers van verschillende dialecten bij elkaar. De industrialisatie zorgde voor een grote trek van het platteland naar de steden.
In het Nederlands van na de Tweede Wereldoorlog vonden veel veranderingen plaats in de woordenschat. Veel Engelse woorden zijn in het Nederlands doorgedrongen in de wetenschap, in het zakenleven en in de supermarkt. Maatschappelijke ontwikkelingen en nieuwe technologieën zorgen ook voor het lenen van woorden uit andere talen, of voor het maken van nieuwe Nederlandse woorden:
prikpil, wegwerpverpakking en
brommer. De omgangsvormen zijn informeler geworden. In de taal blijkt dat bijvoorbeeld uit het toegenomen tutoyeren en in het geaccepteerde gebruik van schuttingtaal. Woorden als
rotjong of
gelul doen de wenkbrauwen niet meer fronsen.
Lees verder