Rijmwoorden A | Rijmwoorden E | Rijmwoorden I | Rijmwoorden O | Rijmwoorden U |
elen - elerelf - elfde | elk - elleellend | ellen - elselten - elven | em - emdemt - emel | emen - emmenempel - en | en - end ent(e) | end - ent |
---|---|---|---|---|---|---|
taferelen meedelen penselen percelen onderdelen onderverdelen opdelen opspelen beoordelen bevoordelen oordelen tonelen veroordelen voordelen vooroordelen industriëlen intellectuelen juwelen uitdelen uitspelen eler
bespelergeler heler speler steler teler uitdeler veler elf-elfde
delfelf schelf zelf bedelf dezelfde gewelf overwelfde vanzelf welfde elg
telgverdelg (ver)zwelg elk
elkkelk melk pel ‘k | stel ‘k (als eis) tel ‘k welk hetwelk verwelk elle-ellend
bellencellen ellen hellen knellen kwellen pellen rellen schellen snellen spellen stellen tellen vellen wellen zwellen beknellen bestellen gezellen vergezellen versnellen verstellen vertellen vervellen achterstellen aftbellen afpellen afstellen aftellen belangstellen kattebellen vastknellen vaststellen aanbellen aansnellen aanstellen aanzwellen bagatellen flanellen gazelle natellen navertellen parallellen samenstellen samentellen tabellen herstellen metgezellen | meetellen mee te stellen instellen onheilspellend vrijgezellen kokkerellen omstellen ontstellen ontvellen opbellen optellen opwellen opzwellen veronderstellen blootstellen bovenstellen modellen oorlellen openstellen overhellen tegenoverstellen tentoonstellen voorspellen voorstellen geruststellen teleurstellen terugbellen terugsnellen toesnellen toestellen uitstellen uittellen els
behelshels pels rebels elten
samensmelten(ver)smelten stelten (op-zetten) elven
bedelvendelven (onderspit) elven gewelven welven zelve | hem jam klem rem stem strem tem tram zwem beklem bestem ad rem basstem tantième vastklem instem lokstem omklem ontstem overeenstem overstem voortbestem emd-emt
hemdklemt remt stemt zwemt beklemd bestemd geremd gestemd gestremd instemt onbestemd ontstemd overeenstemt voorbestemd emel(en)
gezwemelgezemel hemel ophemel wemel zemel emen(d)
claimenflemen nemen temen | zemen zwemen benemen hernemen terugnemen vernemen aannemen aanstoot nemen waarnemen afnemen beetnemen meenemen wegnemen innemen systemen ondernemen onthemen ontnemen opnemen doornemen overnemen problemen voornemen toenemen uitnemend emmen
klemmenremmen stemman stremmen temmen zwemmen beklemmen bestemmen instemmen vastklemmen ontstemmen overeenstemmen voorbestemmen empel
bestempeldrempel stempel tempel waarempel en
benclan den | en fan hen ken ren ven wen beken gewen verken verwen erken gentleman herken jerrycan specimen end-ent(e)
band (jazz)bent cent end (eind) ent krent lente ment pent prent rent rente schend stand tent vent went zend bekend bekent cement gekend gemend gepend gepland gerend gewend present recensent recent reconvalescent terug bent terugrent terugzendt urgent verkent verwend verzend | absent accent afwent afzend attent fragment afgewend amusement appartement argument assistent mankement parlement raffinement traktement aanwendt aanwent agent latent nazendt patent patient talent krenkend tergend verbergend wenkend wendend erkend erkent herkent jazzband percent segment serpent wegzendt experiment perkament permanent pertinent temperament welbekend decadent decent element evenement medicament precedent president regiment reglement impertinent incident indolent |
ent - ende | ende - enten | enzen- epeneppen - ept | er - eldererder - eren | eren | eren | eren |
---|---|---|---|---|---|---|
ingeënt instrument intelligent frites-tent niet kent week-end dirigent hieromtrent isolement content omtrent ontkent ontwend opzendt abonnement assortiment competent(in) compliment component concurrent consequent(in) consument continent corpulent onbekend onderkent ornament sortiment docent doorzendt moment procent voorwendt document isolement oriënt overend monument producent prominent voorgewend dreigement ijstent toekent toezendt student supplement thuiszendt ende
bendekende mende plande rende schendde wendde bekende legende verwende | aanwendde afwendde ellende erkende herkendeforens hoogstens nonsens toewens enkelen drentelen slenteren sprenkelen (be) drentelen wentelen enten
centenkrenten prenten tenten venten agenten amusementen patiënten talenten abonnementen absenten accenten appartementen argumenten assistenten assortimenten fragmenten mankementen traktementen experimenten recensenten sentimenten serpenten temperamenten testamenten elementen evenementen medicamenten precedenten presenten presidenten regimenten reglementen dirigenten incidenten inenten instrumenten intelligenten complimenten concurrenten consumenten continenten ornamenten docenten documenten momenten monumenten | producenten prominenten studenten supplementen enzen
drenzenforenzen (be)grenzen plenzen tendensen epen
dwepengrepen knepen repen schepen slepen strepen zwepen begrepen benepen gegrepen geslepen kunstgrepen afschepen handgrepen naslepen inschepen inzepen meeslepen onbegrepen onderstrepen opschepen opzwepen eppen
deppenkleppen meppen neppen reppen scheppen steppen ept
deptebt hebt klept mept rept schept stept behept gemept gerept geschept gestept recept verlept onderschept | ongerept opschept er
erher ster ver heinde en ver hoever omver opensper van oudsher versper zover elder-erder
beschermerfermer helder(op) herder kelder verder eren
berendeern deren eren heren keren kleren leren meren peren scheren sferen smeren teren veren weren zweren begeren beheren bekeren beredeneren beweren bezeren bezweren creperen fungeren generen geweren meneren negeren redeneren refereren regeren releveren repeteren reserveren terugkeren vereren verkeren verleren verteren verweren accentueren | accepteren accommoderen accompagneren acteren adverteren adviseren afleren afweren alarmeren ambiëren annexeren appreciëren assisteren associëren balanceren calculeren chaperonneren charmeren coifferen encanailleren(zich) engageren ensceneren fantaseren fascineren flatteren frankeren garneren halveren hanteren harmoniëren kalmeren kamperen lanceren magnetiseren mankeren markeren maskeren masseren parfumeren parkeren passeren prakkizeren praktizeren rangeren (uit) rantsoeneren rapporteren revancheren royeren soigneren stagneren tamboereren taxeren toiletteren trakteren transformeren transporteren transpireren aanleren aansmeren abonneren adoreren adresseren agiteren amuseren analyseren animeren baseren blameren camoufleren capituleren catalogiseren | dateren draperen fabriceren flaneren galopperen garanderen idealiseren kwalificeren lamenteren laveren manifesteren manoeuvreren paraderen parasiteren pareren saboteren salueren samenzweren savoureren variëren verbaliseren vergalopperen waarderen destilleren excuseren experimenteren expliceren exploderen exploiteren gekscheren gesticuleren pensioneren permitteren presseren presteren recenseren redresseren reflecteren renderen restaureren resteren restitueren serveren spenderen terroriseren traineren ventileren creëren debatteren debiteren decideren declameren decoreren defileren degraderen dejeuneren delibereren demonteren denigreren deponeren deporteren deprimeren derailleren derangeren desinfecteren detoneren emigreren enerveren feliciteren | generaliseren memoreren menageren prefereren prepareren presenteren presideren prevaleren reageren realiseren recapituleren recipiëren reciteren reclameren separeren specificeren speculeren telefoneren telegraferen vegeteren wederkeren circuleren discussiëren distilleren imponeren improviseren incasseren infecteren influenceren informeren inkeren insinueren insmeren inspecteren inspireren installeren instrueren interesseren interpelleren interpreteren intimideren intrigeren introduceren inviteren kwinkeleren sympathiseren citeren dicteren dineren distribueren filosoferen fixeren gireren hypnotiseren idealiseren identificeren illumineren illustreren imiteren irriteren isoleren kritiseren pikeren retireren riskeren signeren simuleren spioneren stimuleren tiranniseren |
eren | eren | erf - erg ergen - erk | erk - erkenerm - ern | erp - ers(en)ert(en)- erven | eren - esessen | este(n) - eteleten - etend |
---|---|---|---|---|---|---|
triomferen tripleren typeren vibreren bombarderen choqueren collecteren colporteren combineren commanderen compenseren completeren complimenteren compromitteren concentreren concluderen concurreren condoleren confereren confronteren conserveren constateren construeren continueren controleren converseren corresponderen corrigeren forceren formuleren jongleren monteren observeren occuperen offreren omkeren ontberen onteren onweren opveren organiseren posteren recommanderen reconstrueren ressorteren schrobberen solderen solliciteren sommeren sorteren stofferen torpederen trotseren causeren chaufferen honoreren koketteren | doceren domineren doseren floreren fotograferen logeren motiveren noteren opereren oreren oriënteren overleren pauseren poseren proberen procederen produceren profeteren profiteren prolongeren promoveren prononceren propageren protegeren protesteren sauveren tolereren boetseren bouderen brouilleren couperen doubleren groeperen pousseren retourneren rouleren souperen toucheren bestuderen cultiveren duelleren duperen jubileren musiceren nuanceren publiceren reduceren ruineren studeren suggereren surveilleren tutoyeren ijsberen meubileren uitkeren | derf erf kerf scherf sterf verf werf geerfd gekerfd besterft verderf verwerft afsterft driewerf omzwerf uitsterft wegsterft erg-ergen
bergdwerg erg merg terg verg herberg hooiberg opberg verberg wegberg erk(en)-erkt
kerkklerk merk perk sterk vlerk werk bemerkt beperkt bewerkt gesterkt versterkt afwerkt handwerk vakwerk aanmerkt aansterkt aan werk paal en park waarmerk | kenmerk wegwerkt meesterwerk meewerkt weerwerk strijdperk tijdperk onopgemerkt opmerkt pokkenwerk oogmerk uurwerk vuurwerk erker
beperkererker kerker sterker werker erm
bermferm kerm scherm term zwerm bescherm gekerm gescherm vakterm valscherm beeldscherm ontferm uitzwerm ern - erren
externintern kern modern opensperren sperren sterren versperren erp-erpen
scherpsjerp | snerp terp werp gesnerp verscherp verwerp ontwerp opwerp vlijmscherp voorwerp ers(t)-ersen
geknerskers kersvers kners pers pervers vers ververs diversen uitpersen ert-erten
erwthert snert spert werd apert concert couvert gesperd verte (in de) opengesperd versperd erven
dervenerven kerven scherven sterven verven werven zwerven bederven besterven reserve verwerven afsterven | omzwerven uitsterven wegsterven es-essen
besbres (in de) dress (Eng.) fles hes jazz klessen les mes nes (café) pres tres zes abces accuratesse danseres zangeres adres a la baisse (Fr.) barones Damocles delicatesse malaise exces expres aitress s.o.s. strapless (Eng.) bedelares lerares scheermes interesse minnares prinses dienares finesse (Fr.) bordes zondares proces tovenares business (Eng.) kunstenares ouwe bes souplesse (Fr.) succes | beste (ten) flesten geste knersten leste (ten) mesten nesten persten pesten presten resten testen vesten verpesten verversten wegpesten wespennesten attesten grondvesten opperbeste orkesten protesten buiten westen uitmesten uitpersten etel
brandnetelheksenketel ketel vermetel zetel eten-etend
beteneten heten keten kreten kweten meten reten sleten speten spleten vete vreten weten zweten bezeten bezweten gebeten geketend gekweten gebeten |
eten - eter | eter - etsette - etten | etten | etter - eueugen - euk | euken - euleur - eurt | eur(en) | eurs - eus |
---|---|---|---|---|---|---|
gekweten gemeten gereten gesleten gesmeten gespeten gespleten gevreten geweten gezeten verbeten vergeten vergeten versleten verweten af(ge)beten af(ge)meten af(ge)smeten af(ge)vreten af(ge)weten atleten afweten atleten magneten aan(ge)zeten asceten planeten dikten medewelen neer(ge)smeten neergezeten vaneen(ge)reten ongeweten ontbeten ontketen onversleten onwetend opgegeten op(ge)vreten opgezeten kometen poëten profeten proleten toe(ge)meten toe(ge)smeten uit(ge)meten uit(ge)sleten uit(ge)smeten eter
aetherbeter | betweter heter meter verbeter vreter uitvreter ets-etst
etsflats flets kets klets kwets scherts schets zwets geketst geklets(t) geschetst gezets ouderwets beletsel ette-etten
bettenletten nette petten pletten smetten spetten vette wetten zetten beletten besmetten bezetten recette retraite servetten skeletten vedette verzetten afzetten balletten banketten cassette enquete karpetten manchetten pakketten pamfletten toiletten vastzetten wasserette aanzetten amourette baretten | facetten kabinetten kadetten klarinetten lavetten marionetten paletten tabletten taboeretten etiketten etiquette nederzetten uiteenzetten wegzetten in 't nette invetten inzetten kwintetten pincetten twinsetten biljetten sigaretten silhouetten corsetten grondwetten koffie zetten korte metten kornetten lorgnetten omzetten onbesmette onnette opletten op je letten opzetten portretten stopzetten trompetten volvette autopetten doorzetten kokette loketten openzetten operette overzetten voortzetten voorzetten boeketten couchette coupletten roulette natuurwetten nauwgezette buiten zetten uitzetten vooruitzetten | etter ketter kletter knetter (gek) letter netter spetter sweater vetter geketter geknetter geschetter gespetter afzetter banketletter binnenvetter letterzetter eu
adieubeu bleu keu milieu queue sneu deug(t) deugd (ge)heugt(d) jeugd meug (tegen heug en) ondeugd teug verheugd vleug veugd eugel
beugelteugel vleugel eugen
deugenheugen (ge) leugen teugen verheugen euk
beukbreuk deuk jeuk kreuk leuk peuk reuk | spreuk schipbreuk euken
beukenbreuken deuken jeuken keuken kreuken leuke neuken peuken spreuken eukelen
kreukelenverkneukelen verkreukelen eul(en)-eult
beulgeul heul peul smeult zeul afbeul geheul gezeul veulen voortzeul eun(en)
deundreun kreun leun steun gedreun gekreun gesteun ondersteun eur(en)-eurt
beur (geld)beurt deur fleur geur keur kleur leur scheur sleur speur treur zeur bekeur | betreur bescheur besmeur bespeur gebeuren gescheurd gespeur getreur gezeur teleur (stelt) verbeur verkleur verscheur achterdeur acteur adviseur afkeur afscheur charmeur coiffeur danseur magnetiseur malheur (Fr.) valt te beurt amateur flaneur naspeur reparateur herkeur restaurateur terreur inferieur ingenieur inscheur inspecteur instructeur interieur willekeur directeur likeur mineur primeur sinjeur conducteur losscheur opbeur chauffeur odeur openscheur rozengeur voorkeur douceur goedkeur humeur superieur kleerscheuren | te kust en te keur uitentreuren eurs
beurskeurs acteurs adviseurs amateurs charmeurs coiffeurs ingenieurs interieurs theebeurs directeurs likeurs primeurs sinjeurs chauffeurs conducteurs odeurs douceurs superieurs eus
heuskeus kneus leus neus reus affreus caprieus fabuleus fameus flatteus gracieus harmonieus majestueus matineus zwamneus nerveus tendentieus bleekneus delicieus feestneus melodieus precieus pretentieus religieus serieus ingenieus minitieus mysterieus rigoureus |
eus - eutereuvel - evel | even - evend | even | ever - ezel ezen |
---|---|---|---|
complimenteus officieus onheus pompeus snotneus copieus glorieus modieus poreus volumineus curieus dubieus furieus ruineus wijsneus eut
leutteut scheut schimpscheut euter
geleutergepeuter kleuter leuter peuter euvel(t)
euvelheuvel keuvel sneuvel gekeuvel gesneuveld vluchtheuvel euzel(en)
gepeuzelgetreuzel peuzel reuzel treuzel verbeuzel evel
benevelgeprevel gevel hevel knevel nevel prevel wrevel | beven bleven dreven even geven keven kleven leven neven scheve schreven steven streven weven zeven zweven bedreven begeven beleven beschreven gebleven gedreven gegeven geheven geschreven gesteven geweven gewreven teruggeven terugschreven verbleven verdreven vergeven verheven verschreven verweven af(ge)bleven af(ge)dreven af(ge)geven af(ge)schreven daareven naar streven na(ge)bleven na(ge)geven naleven hergeven herleven wellevend herenleven mee(ge)geven meeleven weer(ge)geven wederstreven misdreven springlevend | stilleven bij(ge)bleven prijs(ge)geven vrij(ge)geven vrij leven omgeven omschreven omweven onbedreven onbeschreven ontoegevend ontwellevend op(ge)bleven op(ge)dreven opgeheven op(ge)geven opleven op(ge)schreven aanstoot geven zich blootgeven door(ge)dreven door(ge)geven doorleven over(ge)bleven overdreven over(ge)geven overleven over(ge)schreven toon aangeven voor(ge)geven voor(ge)schreven voort(ge)dreven voortleven zoëven toe(ge)dreven toe(ge)geven toe(ge)schreven in ’t nauw gedreven de brui geven (aan) spuit zeven thuisbleven uit(ge)bleven uit(ge)dreven uit(ge)schreven uitleven vooruitstreven | bever bleef er gever kever lever schever strever wever belever jenever uitgever vergever werkgever ezel
ezelgekwezel kwezel vezel werkezel wezel ezen
dezelezen pezen racen sjezen vrezen wezen belezen gelezen genezen geprezen gerezen verrezen verwezen onbelezen onderwezen overlezen uit(ge)lezen volprezen(on) voor(ge)lezen |