Schilders 17e eeuw: Rembandt van Rijn - portretten
Rembrandt stond in zijn tijd hoog aangeschreven als portretschilder. Hij kon hoge prijzen vragen voor zijn portretten. Na zijn vestiging in Amsterdam, in 1631, schilderde hij in een periode van circa vier jaar vijftig portretten. In zijn portretten werd alles blootgelegd: ijdelheid, eigendunk, bloeiende jeugd en verkreukelde ouderdom. Rembtrandt schilderde portretten van echte mensen, geen eerbewijzen van menselijke ijdelheid. Wellicht dat enkele opdrachtgevers daarom van mening waren dat hun portret niet goed leek. Ook na 1660 nam hij nog opdrachten voor portretten aan. Ongetwijfeld waren portretten voor Rembrandt een belangrijke inkomstenbron.
Portretten van Rembrandt van Rijn (1631-1635)
In het Amsterdam van de zeventiende eeuw was het laten schilderen van je portret een statussymbool. In de zeventiende eeuw lieten in drie generaties circa 50.000 mensen hun portret schilderen. Een door een bekend schilder vervaardigd portret verhoogde het aanzien van de geportretteerde.
Rembrandt verhuisde in 1631 van Leiden naar Amsterdam. Hij had vanuit zijn atelier in Leiden al schilderijen verkocht aan invloedrijke Amsterdamse burgers. Zijn naam was in Amsterdam dus niet onbekend. De schilder besloot om zich in Amsterdam voornamelijk te wijden aan het maken van portretten. In een periode van vijftig maanden, van november 1931 tot december 1935, schilderde hij ongeveer vijftig portretten. Rembrandt stond in die periode als portretschilder hoog aangeschreven. Hij kon aanzienlijke bedragen vragen voor zijn schilderijen: circa vijftig gulden voor een kop, honderd gulden voor een buste of een figuur op een groepsportret, 500 gulden voor een groot portret ten voeten uit en 800 gulden voor een dubbelportret.
Vroege Amsterdamse portretten (1631-1635)
Nicolaes Ruts /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein) Portret van Nicolaes Ruts
De perfectie die de schilder bereikte blijkt al uit zijn eerste portretten. Het portret van
De Amsterdamse koopman Nicolaes Ruts (1631) was waarschijnlijk zijn eerste portretopdracht in Amsterdam. Hij is gekleed in de kleding van een edelman van een glanzende, donkere stof, met zacht bont langs zijn jas en zijn muts. Ook zijn fraaie kraag doet denken aan een edelman. Uit alles blijkt dat de Nicolaes Ruts, die zich een briefje in de hand bewust presenteert aan de toeschouwer, rijk is geworden door het drijven van handel met Rusland. Het schilderij is nu opgenomen in
The Frick Collection, New York.
Wellicht was zijn dochter Susanna de opdrachtgeefster van het schilderij. Zeker is dat het schilderij vanaf 1636 tot 1649 in haar winkel hing aan de Oudezijds Voorburgwal, waar ze handel dreef in zijden stoffen die uitgevoerd werden naar Rusland.
Jan Rijksen en Griet Jans /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein) Dubbelportret van Jan Rijksen en Griet Jans
Rembrandt week al na enkele portretten af van de toentertijd gebruikelijke vorm van presentatie. Hij ging zijn portretten weergeven als een tafereel. Door geportretteerden in hun bezigheden af te beelden kreeg de voorstelling een directe werking. Dat is goed te zien in het door hem geschilderde dubbelportret van
Jan Rijksen en Griet Jans (1633).
Jan Rijksen was een meester-scheepsbouwer en aandeelhouder van de VOC. dat blijkt ook uit de afgebeelde attributen. Hij is afgebeeld achter zijn bureau, terwijl hij een werktekening afmaakt. Op tafel liggen allerlei papieren en tekengerei. In zijn hand houdt hij het net gebruikte kompas. Zijn vrouw komt de kamer binnen met een brief in de hand. De scheepsbouwer heeft zich omgedraaid. Hij neemt de brief aan zonder zijn vrouw aan te kijken. Dat maakte het voor Rembrandt mogelijk om hem
en face af te beelden. De vrouw lijkt te merken dat hij liever niet gestoord wilde worden. Daarom geeft ze de brief snel af en houdt ze een hand aan de deurknop.
Jacob de Gheyn /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein) Portret van Jacob de Gheyn
In 1632 schilderde Rembrandt een portret van Jacob de Gheyn, de zoon van de hofschilder van stadhouder Frederik Hendrik. In 1633 dichtte Constantijn Huygens, voormalig beschermheer van Rembrandt en kunstliefhebber, dat het portret niet erg leek op Jacques de Gheyn. Zijn hekeldicht eindigde met de regels:
De hand is die van Rembrandt, van De Gheyn is het gezicht.
Bewonder het maar, lezer, al is 't De Geyn niet echt.
Hoewel Huygens zijn kritiek pas in 1644 publiceerde, zonder vermelding van Rembrandts naam, wist iedereen wie hij bedoelde.
Amalia van Solms /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein) Portret van Amalia van Solms
Ook het in 1632 geschilderde portret van Amalia van Solms, de vrouw van stadhouder Frederik Hendrik, viel niet erg in de smaak. Op het in hofstijl geschilderde portret is zijn vrouw en profil weergegeven, zodat ze naar Frederik Hendrik (op een door 1631 door Gerrit van Honthorst geschilderd portret van hem) kijkt. Amalia van Solms was van mening dat het portret niet erg leek. Op het portret is ze afgebeeld met dun haar en een wat rode neus. Het portret werd, kort na voltooiing ervan, in een gang tussen twee galerijen opgehangen.
Portretten geschilderd tijdens de Nachtwacht
Van eind 1640 tot begin 1642 werkte Rembrandt van Rijn aan de
Nachtwacht, zijn bekendste groepsportret. In die periode maakte hij ook nog een aantal portretten.
Portretten van Herman Domer en Baertjen MartensHerman Doomer /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein)Baertjen Martens /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein)
Rembrandt schilderde niet alleen portretten van predikanten, rijke kooplui en edellieden. In 1641 maakte hij een portret van
Herman Doomer, een maker van lijsten van ebbehout en van bedrukte walvisbaleinen. Het is een van zijn eerste portretten van een ambachtsman. In datzelfde jaar maakte hij ook een portret van
Baertjen Martens, zijn vrouw. Het zijn pendanten (twee bij elkaar behorende schilderijen). De eenvoudige Rembrandt-bezitters, hoewel ze zeker niet arm waren, waren trots op hun door Rembrandt geschilderde portretten.
In 1662 vermaakte Baartje Maertens de beide schilderijen aan haar zoon, de schilder Lambert Doomer. Ze stelde als voorwaarde dat hij voor ieder van zijn broers en zusters een kopie moest vervaardigen. Rond 1662 begon Lambert Doomer bij Rembrandt te werken. Het maken van de kopieën maakte waarschijnlijk deel uit van het contract dat zijn vader met Rembrandt sloot.
De pendanten bleven tot 1814 bij elkaar. Ze werden op 29 juni 1814 apart geveild. Het portret van
Herman Doomer bevindt zich nu Metropolitan Museum of Art in New York, terwijl het portret van Baertjen Martens nu te zien is in de Hermitage in Sint-Petersburg.
Dubbelportret van Cornelis Claesz Anslo en Aeltje Gerritsdr. Schouten
Het laatste portret dat Rembrandt in 1641 schilderde was een dubbelportret van de mennoniet (doopsgezinden, genoemd naar de priester Menno Simons)
Cornelis Claesz Anslo en zijn vrouw
Aeltje Gerritsdr. Schouten. Op het schilderij zijn beide kanten van het leven van Anslo afgebeeld. Hij was een textiel- en tapijthandelaar en tevens predikant. Duur gekleed zit hij achter zijn bureau. Op zijn bureau ligt een tapijt. Over dit tapijt lijkt nonchalant een tweede tapijt gegooid. Het patroon is goed zichtbaar, en de zware vouwen benadrukken de exclusiviteit en de kwaliteit van het tapijt. De verschillende boeken op zijn bureau zijn een verwijzing naar het predikant zijn. Hij is bezig met de uitleg van de bijbel. Met zijn uitgestoken rechterhand kan hij gezien worden als een redenaar die de gave van het gesproken woord heeft om de goddelijke boodschap duidelijk te maken. Rechts op de voorgrond luistert Aeltje Gerritsdr. Schouten naar haar geleerde man.
De laatste portretopdrachten van Rembrandt van Rijn
Rembrandt nam tot aan zijn dood portretopdrachten aan. Ook in de laatste periode van zijn leven stonden zijn portretten in hoog aanzien, hoewel hij bekend stond om zijn onbetrouwbaarheid in het nakomen van deadlines. Portretopdrachten vormden voor Rembrandt nog steeds een belangrijke inkomstenbron.
Jacob Trip /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein) Portretten van Jacob Trip en Margaretha de Geer
De puissant rijke familie Trip beschouwde de schilder Ferdinand Bol, hoofdman van het Amsterdamse gilde en schilder van opdrachten voor het nieuwe stadhuis, als de belangrijkste Amsterdamse schilder. Daarom werd Bol, een oud-leerling van Rembrandt, gevraagd om nieuwe portretten te schilderen van Hendrick Trip en zijn vrouw Johanne de Geer. Rembrandt werd in 1661 gevraagd om portretten te schilderen te schilderen van Hendricks ouders, Jacob Trip en Margaretha de Geer.
De Dordtse koopman Jacob Trip (1576-1661) trouwde in 1603 met Margaretha de Geer (1583-1672), de dochter van de koopman Louis de Geer. Op dit schilderij zijn Jacob Trip en zijn vrouw opvallend informeel gekleed. Jacob draagt een witte nachtmuts. Om zijn hals heeft hij een eenvoudige witte sjaal. Hij heeft een lange mantel omgeslagen. In zijn linkerhand houdt de oude Jacob Trip een wandelstok.
Zijn vrouw Margaretha draagt een wijd, met bont gevoerd, zwart kledingstuk, wellicht een kamerjas. Ze draagt een grote molensteenkraag en eenvoudige manchetten zonder kant. Ook draagt ze een in een zwarte punt uitlopend hoofdkapje. Opvallend is dat ze zich niet, zoals gebruikelijk was op een traditionele pendant, gewend naar het portret van haar echtgenoot. Ze kijkt de toeschouwer recht in het gezicht, wat haar portret doet lijken op dat van een heerseres op de troon.
Waarschijnlijk was Margaretha al weduwe toen de schilderijen werden vervaardigd. Dat zou een verklaring zijn voor het verschil in houding van Jacob Trip en zijn vrouw. Rembrandt schilderde Margaretha de Geer naar het leven. Het na Jacobs dood geschilderde portret schilderde Rembrandt naar bestaande portretten van hem. De zakdoek in Margaretha's rechterhand is een verwijzing naar het verdriet en de zelfbeheersing van iemand die in rouw is gedompeld.
Jeremias de Dekker /
Bron: Rembrandt, Wikimedia Commons (Publiek domein)Portret van Jeremias de Dekker
In 1666 schilderde Rembrandt zijn laatste portret van een met naam bekend persoon, de dichter Jeremias de Decker (1609-1666). Hij was een oude vriend van Rembrandt. De dichter maakte deel uit van een groep dichters rond Six en Vos. Het portret werd kort voor zijn dood voltooid. Als 'dank-bewys' voor het portret schreef De Decker een gedicht, dat begint met de regels:
't Vernoegt mij wonder wel.
Op 't vlak paneel te zien myn wezen nagetrokken.
Het portret, een geschenk van Rembrandt aan zijn vriend, en het gedicht zijn tekenen van oprecht wederzijds respect en genegenheid.
Lees verder