Nieuw-Guinea: van Nederland naar Indonesië
Tot 27 december 1949 oefende Nederland de soevereiniteit uit over Nederlands-Indië, inclusief Nieuw-Guinea. Op die datum werd het staatsgezag daar overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië (VSI), maar wel exclusief Nieuw-Guinea. Bij de besprekingen voorafgaande aan de overdracht konden partijen het namelijk niet eens worden over de toekomst van Nederlands Nieuw-Guinea. Een beslissing daarover werd op de lange baan geschoven. De spanningen bleven bestaan en in 1962 leidde de situatie tot een oorlog tussen Nederland en Indonesië. Nederland moest zich gewonnen geven en Nieuw-Guinea kwam onder het gezag van de eenheidsstaat Republik Indonesia, die in 1950 door Soekarno en de zijnen was uitgeroepen (de VSI werd geliquideerd)
De Verenigde Staten van Indonesië
De VS van Indonesië was een federatie van deelstaten, waaronder de Republiek Indonesië met Soekarno als president en Hatta als premier. Behalve de Republiek (die haar thuisbasis had op de eilanden Sumatra en Java) waren er nog zes
deelstaten plus een zevental kleinere autonome gebieden. In augustus 1950 riepen de leiders van die Republiek de eenheidsstaat Republik Indonesia uit. Dit leidde tot een spoedige liquidatie van het federatieve verband der VSI.
Nieuw-Guinea blijft bij Nederland behoren
(N.B. Met “Nieuw-Guinea” wordt hier Nederlands Nieuw-Guinea genoemd, dat wil zeggen het westelijk deel van het eiland; het oostelijk deel hoorde tot 1975 bij Australië en is sindsdien de onafhankelijke staat Papoea-Nieuw-Guinea.)
Dat westelijk deel, Nederlands-Nieuw-Guinea dus (waar net zo goed als in het oosten, Papoea’s woonden), werd in 1949 door Nederland met veel vasthoudendheid buiten de overeenkomst met de Republiek gehouden die leidde tot de vorming van de VSI en daarmee ook buiten de eenheidsstaat Republik Indonesia die in 1950 vorm kreeg door de politiek van Soekarno en de zijnen. Nieuw(NW)-Guinea bleef bij Nederland behoren. Tot frustratie van Indonesië.
Verschillende opvattingen ten aan zien van de positie van Nw-Guina
Op basis van het oorspronkelijke (´naakte´)
akkoord van Linggadjati (nov. 1946) zou geconcludeerd kunnen worden dat NW-Guinea in dat verband ´gewoon´ bij het grondgebied van de VSI gerekend werd. Maar velen, Nederlanders, Indische Nederlanders en ook bewoners van de VSI waren het daar niet mee eens. Zij vonden dat Nw-Guinea buiten het akkoord gehouden moest worden, dat het gebied een aparte status moest krijgen, onder direct Nederlands gezag. Nw-Guinea zou in de toekomst dan bij voorbeeld kunnen dienen als toevluchtsoord voor Indische Nederlanders die zich niet meer thuis voelden in het nieuwe Indonesië. Die opvatting werd uiteindelijk verzilverd in de bepalingen van de
soevereiniteitsoverdracht, in die zin, dat de beslissing ten aanzien van Nw. Nw-Guinea werd uitgesteld.
Soekarno en de zijnen waren dus akkoord gegaan met de bepalingen van de soevereiniteitsoverdracht, maar ze hadden daarbij niet onder stoelen en banken gestoken dat ze zouden proberen Nw-Guinea zo snel mogelijk onder het gezag van de Republiek te krijgen.
Problemen rond Nw-Guinea
In die situatie konden conflicten tussen Nederland en Indonesië niet uitblijven. De sfeer tussen de twee was, ook na de soevereiniteitsoverdracht toch al niet best. De onderhandelingen over de toekomst van Nieuw-Guinea waren in 1950 begonnen, maar liepen op niets uit – Indonesië bleef vasthouden aan de eis dat zij de soevereiniteit over het gebied moest hebben.
De Nederlandse politiek was onderling sterk verdeeld over de kwestie. Maar ook Indonesië was intern geen eenheid, wat de daadkracht van Soekarno niet ten goede kwam. Bovendien werd diens populariteit in eigen land er niet groter op vanwege een falend economisch beleid.
In de loop van de jaren ’50 probeerde Soekarno zijn greep op het binnenlands bestuur te versterken en steeds meer de macht naar zich zelf toe te trekken (‘geleide democratie’). Hij bespeelde steeds duidelijker en luider de nationalistische sentimenten (inclusief het sterk benadrukken van de eis ‘Nw-Guinea hoort bij Indonesië’) en nationaliseerde (Nederlandse) bedrijven.
Internationale versterking van Soekarno’s positie
Internationaal profileerde hij zich duidelijk en etaleerde zich daarbij graag als kampioen van de van kolonialisme bevrijde landen.
Bovendien kon Soekarno zijn voordeel doen met Amerika’s angst, juist in die periode, voor een groeiende communistische invloed, ook in Zuidoost-Azië: De leidende wereldmacht wilde kost wat kost voorkomen dat een groot land als Indonesië onder invloed kwam van dat communisme en meende dat dat voorkomen kon worden als ze de machthebbers daar, de nationalisten onder leiding van Soekarno, te vriend hielden.
In de Nw-Guinea-kwestie kon Nederland dus niet rekenen op Amerikaanse steun; ook niet op steun van de andere wereldmachten trouwens.
Oorlogsdreiging
In augustus 1960 verbrak Soekarno de betrekkingen met Nederland. Nw-Guinea, zo verklaarde hij, zou eindelijk bevrijd worden. Nederland begreep dat het, gezien het gebrek aan internationale steun, geen kant uit kon en pleitte er nu voor dat Nw-Guinea onder toezicht van de Verenigde Naties (VN) geplaatst zou worden, met daarbij het realiseren van zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s.
Nederland vond ook voor dat plan geen steun en Soekarno begreep dat hij ongehinderd zijn gang kon gaan.
Botsing Nederland- Indonesië
Eind 1961 ging Soekarno daadwerkelijk tot actie over. Er werd (bij Celebes) een invasievloot gevormd met plm. 24.000 man gevechtstroepen. Nederland moest toegeven of een oorlog riskeren. Er volgde overleg, in Amerika, tussen vertegenwoordigers van Nederland, Indonesië en Amerika. Onderwijl begon Indonesië al groepjes parachutisten te droppen op Nederlands gebied in Nw-Guinea en Nederland stuurde er militairen heen, waaronder dienstplichtigen.
Met andere woorden, een harde confrontatie kon daar niet uitblijven. En inderdaad, in januari 1962 vond ‘de slag bij Vlakke Hoek’ plaats (in de Etna Baai, plm. 200 km ten zuiden van Manokwari). Daar bracht een Nederlands oorlogsschip een Indonesisch vaartuig tot zinken dat met een groep infiltranten probeerde te landen op de kust (van Nw-Guinea). Amerikaanse druk - naar later bekend werd, mede onder druk van
Prins Bernhard (!) - dwong Nederland snel in te binden. Op 15 augustus 1962 kwam het, in New York, tot een overeenkomst tussen Nederland en Indonesië.
Nederland droeg, als overgangsfase, de soevereiniteit over Nw-Guinea over aan de VN; in mei ’63 volgde overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië. Bij het akkoord was bedongen dat de Papoea’s het recht op zelfbeschikking kregen.
Zelfbeschikkingsrecht voor de Papoea’s?
Wat velen in Nederland en ook onder de Papoea’s al gevreesd hadden: van die zelfbeschikking kwam in de praktijk niets terecht.
Er was overeengekomen, in het zogenaamde plan Bunker, dat de Papoea’s uiterlijk in 1969 zelf over hun toekomst konden beslissen. Er werd toen wel een ‘referendum’ gehouden in het voormalige West-Nieuw-Guinea waarbij de bewoners zich uitspraken voor definitieve aansluiting bij de Republiek Indonesië. Betrokkenen en kenners van zaken menen dat die uitslag onder dwang van Indonesië tot stand kwam. In ieder geval, sindsdien is er alom sprake van onderdrukking van de Papoea’s door het centrale Indonesische gezag (waarbij sommigen zelfs de term ‘genocide’ gebruiken). Sowieso is er een sterke beweging onder de West-Papoea’s die streeft naar onafhankelijkheid.
Lees verder