Over rakkers, veldwachters, marechaussee en politie
Het politiebestel kent een lange geschiedenis, van de middeleeuwen tot heden. Daarbij is er natuurlijk een relatie is met Justitie en ook met de krijgsmacht. De schout en z’n rakkers, de veldwachter, de politieagent en de marechaussee zijn daarbij de termen die in Nederland opduiken. Veel van de inrichting van het politiebestel in de moderne tijd dateert uit de Franse tijd. Natuurlijk vindt de nodige verandering plaats nadat in 1813 de latere Koning Willem I de soevereiniteit toebedeeld krijgt. Sindsdien is er een doorlopende verandering geweest ten aanzien van politie en justitie, met name wat betreft het politiebestel en ook de marechaussee. De Duitse bezetting van 1940-1945 betekent een radicale verandering. Na de Tweede Wereldoorlog wordt de regelgeving door middel van de politiewet en daarmee de organisatie van de politie weer aangepast, waarna er vervolgens doorlopend veranderingen plaatsvinden. Met als voorlopig eindpunt 2012 toen er voorzien werd in een nationaal politiekorps.
Inhoud
Politie en justitie in de tijd van de Republiek
De geschiedenis van de huidige politie en daarmee ook van de marechaussee in Nederland begint in de tijd van de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1581/1588-1795). Justitie en politie waren nog niet gescheiden. In een stad of dorp was de schout een soort commissaris van politie. Samen met zijn ‘rakkers’, in zekere zin de voorgangers van de huidige agenten van politie, diende hij de orde en het gezag te handhaven. ’s Nachts waren de nachtwachten paraat. Zij surveilleerden gewapend met een flinke stok en een klepper – geen vuurwapen – in de straten om de burgers te beveiligen tegen inbraak en andere bedreigingen. Daarbij konden leden van de schutterij (bewapende burgers) desgewenst te hulp geroepen worden.
Rechtspraak
Hierbij kan de baljuw niet onbesproken blijven (naast ’baljuw’ werd ook de titel ‘drost’ gebruikt). Hij was verantwoordelijk voor de ordehandhaving in een groter gebied; bovendien werd hij ingeschakeld, bijvoorbeeld door een schout, als het om ernstige delicten ging. Als degenen die zich hadden misdragen in de kraag gegrepen waren, werden ze voor het gerecht gebracht. Het college van schepenen sprak recht, onder leiding van de schout, die ook vonnis wees. Vervolgens legde deze het vonnis ten uitvoer, geassisteerd door rakkers en eventueel een beul.
De Franse tijd
Na de inlijving in Frankrijk, in 1810, kwam er naar Frans voorbeeld een scheiding tussen politie en justitie. In de steden verdwenen de schout en zijn rakkers; daarvoor in de plaats kwam er gemeentepolitie. In grote steden stond er een commissaris aan het hoofd, geassisteerd door agenten van politie. Op het platteland werd de burgemeester het hoofd van de politie (al werd hij vaak nog ‘schout’ genoemd; iets wat ook na het Franse bewind nog lange tijd voorkwam). Bij zijn politietaak werd de burgemeester geassisteerd door veldwachters, naar voorbeeld van de Franse
gardes champêtres. Naast de burgerlijke politie was er, net als in Frankrijk, ook een militaire politie: de gendarmerie.
Veldwachter
De naam veldwachter dient letterlijk genomen te worden, in die zin dat hij het landelijk gebied, het veld moest bewaken. In een taakomschrijving van een veldwachter in de 19e eeuw werd als een van de hoofdtaken genoemd: “bewaken van velden en boomvruchten.” Natuurlijk deed hij meer; een niet onbelangrijke taak was er op toe te zien dat de kroegen ’s avonds de voorgeschreven sluitingstijd in acht namen.
Na de Franse tijd, tot de Eerste Wereldoorlog
Scheiding politie en justitie
Nadat er in 1813 een einde gekomen was aan het Franse bewind in Nederland, werden er meerdere Franse maatregelen en instellingen gehandhaafd. Zo ook de scheiding van politie en justitie. Ook de functie van veldwachter bleef. Er waren gemeenteveldwachters en later ook rijksveldwachters.
In 1814 besloot
Koning Willem I dat er een politiekorps moest komen dat ook militaire taken had. Dit naar het voorbeeld van de Franse gendarmerie. Die term was te beladen vanwege de recente Franse overheersing, daarom werd gekozen voor ‘marechaussee’.
Drie politiediensten
Op basis van de nieuwe Grondwet van
Thorbecke (1848) dienden er ook wetten te komen die de organisatie van de politie regelden. De Gemeentewet van 1851 regelde de gemeentelijke politiezorg. De burgemeester werd nu verantwoordelijk voor het handhaven van de orde en daarmee ook de baas over de politie in zijn gemeente. In 1858 werd het Korps Rijksveldwachters opgericht, dat onder het ministerie van Justitie viel, met bevoegdheid tot optreden in het hele rijk. Het ‘Wapen der Koninklijke Marechaussee´ verrichtte in de eerste plaats politietaken voor de krijgsmacht en viel onder Defensie. Maar het verrichtte ook civiele politietaken, dus er waren nu drie korpsen die politietaken verrichtten: de gemeente- en rijkspolitie en de Marechaussee. De politiekorpsen groeiden in de loop der 19e eeuw. Daarbij ontstonden er met name in de grote steden speciale diensten: zoals verkeersdienst, recherche, bereden brigade, hondenbrigade, kinder- en zedenpolitie en vreemdelingenpolitie.
Marechaussee
De naam is afgeleid van het Franse
maréchal. Het woord kan met ’maarschalk’ vertaald worden. Maar die benaming voldeed niet omdat het in loop der eeuwen in veel landen geëvolueerd was van paardenknecht tot hoogste militaire rang – hoger dan een generaal. Dus werd voor de politie met militaire taken in Nederland blijkbaar het afgeleide woord ‘marechaussee’ beter geacht.
Oorspronkelijk was het Korps Koninklijke Marechaussee belast met politietoezicht op het platteland, eerst alleen in de grensgebieden. Na de afscheiding van België in 1830 was het korps alleen nog maar vertegenwoordigd in Noord-Brabant, Limburg en Zeeland. Na de Grondwetsherziening van 1848 veranderde dat dus (zie hiervoor).
Van Eerste tot Tweede Wereldoorlog
Politietroepen
In de Eerste Wereldoorlog werd de Marechaussee steeds vaker onttrokken aan de burgerlijke politietaak. Daarom werd in 1918 het Korps Politietroepen opgericht. Het was een militair korps met voornamelijk een taak in het leger, maar het verleende ook zonodig bijstand aan de Rijksveldwacht op het platteland. Daarbij speelde een rol dat de
Russische revolutie en de communistisch gezinde Spartakus-opstand in Duitsland (1919) in heel Europa tot veel angst om het voortbestaan van de gevestigde orde had geleid. In dat kader achtte men het zelfs nodig om de bewapende en dus potentieel ‘gevaarlijke’ politieagenten in de gaten te houden (door de politietroepen).
Het politiebestel in Nederland voor 1940.
Naast de drie korpsen met politietaken (de gemeente- en rijkspolitie en de marechaussee) was er nu dus ook nog een militair politiekorps, gevormd door de politietroepen, dat niet als rijkspolitie werd beschouwd. Bovendien vonden er in de loop der tijd nog enige reorganisaties plaats, wat er toe leidde dat er eind jaren ’30 vijf soorten politie waren. Het politiebestel van vóór 1940 wordt al met al gekenmerkt door een gebrek aan centralisatie en door verdeeldheid, waarbij diverse soorten politiekorpsen, van gemeente en rijk, civiel en militair, met verschillen in opsporingsbevoegdheid, naast en door elkaar heen werken zonder strikte territoriale scheiding.
De Tweede Wereldoorlog
Na de Duitse inval in 1940 kwam er een sterke Duitse politiemacht in ons land en werd het Nederlandse politiebestel sterk gereorganiseerd. Het Korps Politietroepen werd opgeheven. Zo ook in ’41 de Rijksveldwacht en in ’42 de Gemeenteveldwacht. De Gemeentepolitie bleef bestaan en werd uitgebreid. De politiekorpsen van Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage, Utrecht, Haarlem, Groningen, Eindhoven en Arnhem werden Staatspolitie. In 121 middelgrote gemeenten bleven ‘gemeentepolitie’, ondergeschikt aan de staatspolitie. In feite verdween zo de scheiding tussen gemeente- en rijkspolitie.
Nazificatie
Aan het streven naar nazificatie van Nederland ontkwam ook de politie niet: er werd in Schalkhaar een speciale politieschool opgericht, waar politieagenten een opleiding kregen in SS-stijl. De Landwacht Nederland verscheen als een soort hulppolitie, gewapend met jachtgeweren: vandaar de scheldnaam Jan Hagel. Het hele politiekorps werd trouwens ingezet bij het ophalen van joden (wat, zoals later duidelijk werd, gebeurde in het kader van de beoogde uitroeiing van die bevolkingsgroep).
Marechaussee verliest militaire status
Naast de Gemeentepolitie bleef ook de Marechaussee bestaan, dat wil zeggen, wat betreft de politietaken; de militaire status van het korps verviel. Ook werd het predicaat ‘koninklijke’ geschrapt. Zij werd in 1943 ondergeschikt aan de staatspolitie, kreeg de naam ‘gendarmerie’ en trad met name op in kleine gemeenten.
Na de Tweede Wereldoorlog
Na de oorlog werd het Nederlandse politiebestel heringericht. Eerst was er een zogenaamd politiebesluit, een koninklijk besluit (KB) uit 1945. Nogal wat jaren later werd die regeling opgenomen in een wet: de politiewet van 1957. Er kwam weer gemeentepolitie (in gemeenten met meer dan 25.000 inwoners) en een korps rijkspolitie.
De scheiding nieuw leven ingeblazen
De gemeentepolitie viel onder het ministerie van Binnenlandse Zaken, de rijkspolitie, voor gemeenten waar geen gemeentepolitie was, onder het ministerie van Justitie. Landelijk opererende diensten zoals de Verkeersdienst Rijkspolitie, de Rijkspolitie te Water en de Dienst Luchtvaart behoorden tot de rijkspolitie. Ook kwam er bij KB een reservepolitie: de Nationale Reserve, inzetbaar bij oorlogsgevaar, rampen of andere bijzondere omstandigheden,
Marechaussee
De Marechaussee kreeg na de oorlog het predicaat ‘Koninklijke’ weer terug, net als de status militair politiekorps, met zowel militaire als civiele taken. Bij de militaire taken ging het om militaire politiedienst en grensbewaking. De civiele taken van de Koninklijke Marechaussee werden in 1988 vastgelegd in de politiewet. Hierbij ging het vooral om bijstandsverlening aan de burgerpolitie, bewakingsdiensten ten behoeve van het Koninklijk Huis en van De Nederlandse Bank.
Politie en marechaussee - aanpassingen in de periode 1957- 2012
Na de politiewet (PW) van 1957 volgden er nog talrijke aanvullingen op het gebied van de politieregelgeving. Sommige regelingen hadden betrekking op specifieke diensten. In die categorie kunnen genoemd worden: de beschikking Bewapening Parketwachters, Velddienstassistenten en Reserve Rijkspolitie (1972), de beschikking Rijksrecherche (1974) en beschikkingen met betrekking tot de reservepolitie en onbezoldigde ambtenaren van politie. Uiteindelijk verdween in 1994 de scheiding weer tussen gemeentepolitie en rijkspolitie.
Reorganisatie tussen 1989 en 2012
Tussen 1989 en 1 januari 1994 werd de Nederlandse politie gereorganiseerd. De PW die tot stand kwam in 1993 had tot doel het beheer, de taak en de organisatie van de politie in Nederland (beter) te regelen. Hierbij werd uitgegaan van 25 regionale politiekorpsen (regiopolitie) en een landelijk korps met voornamelijk ondersteunende taken (Korps landelijke politiediensten).
De PW van 1993 werd op 1 januari 2013 ingetrokken en vervangen door de politiewet die in 2012 tot stand is gekomen. Die wet voorziet in een nationaal politiekorps dat bestaat uit tien regionale eenheden, één landelijke eenheid en een landelijke concerndienst waarin de ondersteunende afdelingen zijn ondergebracht. Dit ene landelijke korps verving per 1 januari 2013 alle voormalige politiekorpsen en -diensten.
Marechaussee
In de PW 1993 werd de Koninklijke Marechaussee niet genoemd als bestanddeel van de politie. Toch werden in artikel 6 politietaken opgedragen aan dit militaire politiekorps. Enige daarvan: “Het bewaken van de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis; de uitvoering van de politietaak [handhaving openbare orde en opsporing van strafbare feiten] ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten (…); de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol (…); bediening van doorlaatposten [ assistentie bij grensbewaking]; bestrijding van mensensmokkel; beveiliging ten behoeve van De Nederlandse Bank; (…)”. Ook nam de Marechaussee deel aan buitenlandse missies, zoals de politietrainingsmissie in Afghanistan van 2011 tot 2013.
De huidige Koninklijke Marechaussee is een politieorganisatie met militaire status. In 1998 werd de Koninklijke Marechaussee een zelfstandig krijgsmachtdeel. Taken en bevoegdheden strekken zich uit tot buiten de militaire organisatie, en ongeveer 95% van het personeel wordt ingezet voor civiele politietaken. Hoever die bevoegdheden gaan, was onderwerp van discussie tot 2007. Toen maakte een wijziging in de PW duidelijk hoe de marechaussee mag optreden richting burgers. De marechaussee kreeg volledige opsporingsbevoegdheid, maar bleef zich richten op de eigen marechausseetaken. In 2012 kwam er weer een nieuwe PW; de politietaken van de Marechaussee kwamen, net als in 2007, in grote lijnen overeen met de omschrijving ervan in 1993.
Lees verder